verzwegen angsten - door peter bügel
Mensen zeggen tegen de dokter gewoonlijk niet waar ze voor komen. Wanneer de arts vraagt wat de reden is van de komst, noemen ze een klacht. Ze zeggen bijvoorbeeld dat ze al drie weken last hebben van een vast zittende hoest. De dokter luistert naar de longen en schrijft een receptje uit. De patiënt verdwijnt met dat papiertje. De patiënt vertelt niet dat hij bang is, dat als straf op zijn decennia lange roken nu tenslotte eindelijk dan toch de longkanker heeft toegeslagen.
Daar zijn twee redenen voor. De eerste is dat hij zich geneert voor zijn angst. Hij wil niet graag gezien worden als een hypochondrische aansteller. De tweede is de algemene moeite die mensen hebben om uit te spreken wat zij het ergste vrezen. Naar schatting wordt driekwart van al het doktersbezoek ingegeven door ongerustheid. In de spreekkamer gaat het daar gewoonlijk niet over.
De huisartsopleidingen in Nederland trachten in deze stand van zaken verandering te brengen door de huisartsen in opleiding “vraagverheldering” te onderwijzen. In plaats van genoegen te nemen met de entreeklacht van de patiënt, moeten ze leren door te vragen en zo achter de angst te komen, die de werkelijke motivatie van het bezoek is. Dit is niet zo gemakkelijk, omdat het indruist tegen het normale patroon van arts-patiënt communicatie. Daarin lepelt de patiënt zijn klachten op. De dokter voert een lichamelijk onderzoek uit, stelt een diagnose en vertelt wat de behandeling is. Het als regel verstrekken van behandelingen aan patiënten die alleen voor geruststelling komen, is verantwoordelijk voor de kasten vol ongebruikte pillen die in vrijwel elk huishouden aangetroffen kunnen worden.
Dit gebrek aan vraagverheldering zal zich zonder twijfel ook wreken in de wijze waarop met euthanasie omgegaan wordt. Het is niet goed denkbaar dat artsen, die in hun dagelijkse werk niet gewend zijn door te vragen bij de klachten van hun patiënten, deze vaardigheid ineens wel bezitten wanneer een patiënt om euthanasie verzoekt. Veeleer valt te vrezen dat zo’n verzoek een boel denkwerk bij de arts in gang zet over de procedures die nu gevolgd moeten worden, teneinde een gang naar de rechter te voorkomen. Hierdoor wordt wederom de angst, die aan het verzoek ten grondslag ligt niet besproken.In de huidige euthanasiediscussie blijft dit aspect onbelicht.
Gesproken wordt over bijscholing van huisartsen in de palliatieve (verzachtende) zorg en over het instellen van medischjuridischethische commissies waarbij de euthanaserende arts aangifte zou moeten doen, in plaats van bij de officier van justitie. Verder gaat het over een verplichte “second opinion” van een tweede arts over de toestand van de patiënt en de gegrondheid van diens verzoek. Dit is allemaal duwen aan een touw.
Het is evident dat veel verzoeken om euthanasie veeleer gedaan worden vanuit het lijden dat men vreest dan vanuit de ondraaglijkheid van de situatie op dat moment. Veel van die angsten zijn ongegrond en het erop gebaseerde euthanasieverzoek dus ook. Om die reden is het ook van belang dat in situaties waarin dat mogelijk is, wanneer de patiënt bijvoorbeeld nog kan slikken, een drankje achtergelaten wordt, dat naar eigen keuze al, maar vooral ook niet genomen kan worden.
Het meest belangrijk is echter dat als voorwaarde voor het plegen van euthanasie gesteld wordt dat de arts met de patiënt praat over de angsten, die hij heeft over zijn naderend levenseinde. Omdat dit artsen moeilijk afgaat zou een video-opname van zo’n gesprek verplicht gesteld moeten worden. Het valt te verwachten dat euthanasie hierdoor weer het randverschijnsel wordt dat het behoort te zijn in een beschaafde maatschappij.