Het was vroeger niet ongebruikelijk luie mensen ter lering naar het dierenrijk te verwijzen om een voorbeeld te nemen aan de nijvere mier, de drukke bever of de driftig rondzoemende bij. Dieren, zo was de gedachte, waren konstant in de weer met eten zoeken, voortplanten of de bouw van nesten of andere onderkomens. Ledigheid was niet alleen des duivels oorkussen, maar nog tegennatuurlijk op de koop toe.

Een nieuwe tak van de biologie, de “time budget analysis”, heeft een andere werkelijkheid ontdekt. De meeste dieren doen het grootste deel van de tijd namelijk volstrekt niets. Ze hebben daar uiteenlopende, maar altijd goede redenen voor. Sommige dieren hangen inactief rond om calorieën te sparen, andere om ze te verteren, weer andere om warm te blijven of juist koel. Camouflage is ook vaak een goed motief. Als jager wordt je minder gauw gezien als je je stil houdt en als prooi wordt je niet zo gauw opgegeten.

Vroeger lag de nadruk bij de studie van diergedrag vooral op activiteit. De nieuwe trend is nu na te gaan waarom dieren juist inactief zijn. Toen alleen actief diergedrag interessant was, waren veldonderzoekers niet zelden nogal gefrustreerd. De biologen die bijvoorbeeld de afgelopen twintig jaar leeuwen bestudeerden in de Serengeti, observeerden dagelijkse perioden van twaalf uur of langer, waarbij de enige activiteit die de hoopjes bont in hun verrekijker vertoonden de korte trilling van een oor was. Leeuwen zijn dagelijks maar zo’n twee uur op de poten voor de jacht of de maaltijd. Wanneer mogelijk eten ze zoveel ze kunnen en dat kan zo’n zeventig pond zijn. Daarna kan de koning van de jungle nog net een paar stappen zetten om in de schaduw met de buik omhoog twaalf uur in een coma-achtige slaap verzonken te blijven.

Veel apensoorten, die de naam hebben onvermoeibare acrobaten te zijn, zitten in werkelijkheid driekwart van de dag stil op een tak. ’s Nachts slapen ze twaalf uur. Zelfs de bever haalt lang geen achturige werkdag. Gemiddeld besteedt hij zo’n uur of vier aan eten zoeken en damreparatiewerkzaamheden, de rest van de tijd zit hij stil in zijn hol.

Iedereen die mierenhopen of bijenkorven bekijkt raakt onder de indruk van de vertoonde hoeveelheid activiteit. Hier zijn dan toch beesten die geen luiheid kennen. De schijn bedriegt echter. Wanneer je individuele mieren of bijen op hun pad volgt met moderne markeringstechnieken, dan blijken ze slechts twintig procent van de tijd iets te doen voor de gemeenschap. De rest van de tijd zijn ze klaarblijkelijk hun boodschappenlijstje kwijt en geven ze daar niets om.

Recent onderzoek laat zien dat mieren en bijen lijken op niet oplaadbare batterijen. Ze komen ter wereld met een bepaalde hoeveelheid energie, die besteed kan worden aan de kolonie. Ze kunnen die energie snel besteden of langzaam. Gezond eten en regelmatige gymnastiek hebben geen enkel effect. Hoe meer ze doen hoe sneller ze sterven. Het is dan ook begrijpelijk dat een bij wel eens rust wil om van de bloemen te genieten.

Van alle dieren die we kennen is de mens veruit het ijverigst. Het heeft er de schijn van dat dit een culturele verworvenheid is. De weinige jagers-verzamelaars die nog op de aardbodem rondlopen, zoals de bosjes­mensen in de Kalahariwoestijn, werken gewoonlijk zo’n uur of drie per dag. Om langer bezig te zijn is koffie nodig en airconditioning.

Dat al die ijver niet natuurlijk is erkent ook de katholieke kerk. In haar ijver de gelovige een schuldbesef aan te praten heeft ze een lijstje gemaakt van de dingen waar de mens van nature door gemotiveerd wordt: de zeven doodzonden. Hier treffen we naast wellust en gulzigheid dan ook de luiheid.