machteloos - door peter bügel
Wanneer men Nederlandse artsen en andere mensen zou vragen wat de grootste risicofactor voor een goede gezondheid is, zouden waarschijnlijk roken, weinig lichaamsbeweging, slechte voeding en stress om de eerste plaats strijden. Dit is onjuist. Al sinds honderden jaren is duidelijk dat mensen uit lage sociale klassen hoger scoren op vrijwel alle ziekten die bestaan.
Merkwaardig genoeg is de oorzaak van dit verschijnsel onbekend. Er zijn natuurlijk wel allerlei hypothetische verklaringen. Armoede, slechte huisvesting, slechte voeding, niet adequate medische zorg, lage opleiding en groter tabaksverbruik worden vaak genoemd. Sociale klasse is zo’n belangrijke factor bij het onderzoek naar de verspreiding van ziekten, dat epidemiologen deze factor in hun studies altijd constant houden. Als ze dat niet zouden doen zou deze factor alle andere opslorpen.
Het resultaat van deze werkwijze is dat over de oorzaak van dit verschijnsel niets vaststaat. Nu zou men kunnen tegenwerpen dat zo’n onderzoek geen zin heeft omdat er aan verschillen tussen arm en rijk toch niets veranderd kan worden. Dit zou inderdaad zo zijn wanneer uit onderzoek zou blijken dat mensen in sociaal lagere klassen vaker ziek worden omdat ze arm zijn. Dit is echter niet het geval.
Een klassiek onderzoek hierover is in 1978 gedaan door Michael Marmot van de Universiteit van Londen bij Britse ambtenaren. De laagste beambten bleken vier maal zo vaak door een hartaanval getroffen te worden dan de hoogste. Dat lag maar zeer gedeeltelijk aan de ongezondere gewoontes van de laagstbetaalden. Wanneer je corrigeerde voor bloeddruk, cholesterolgehalte, roken, fysieke activiteit enzovoort bleef er toch nog een drievoudig verschil bestaan.
Het meest opvallende resultaat was echter dat ambtenaren die maar één trapje lager dan de absolute top stonden, zoals artsen en juristen, twee keer zoveel hartinfarcten kregen dan hun superieuren. De echte top bestond uit lieden die in Oxford of Cambridge gestudeerd hadden en konden verwachten aan het eind van hun carriere geadeld te worden.
Deze uitkomst is verbazend. Artsen en juristen zijn niet arm, hebben geen slechte huizen of minder toegang tot de gezondheidszorg, geen slechte opleiding of eenzijdige voeding. En het ging niet alleen zo met de subtop. Wanneer je sociale positie en hartziekten tegen elkaar afzette was er een geleidelijke toename van ziekte bij lager wordende positie te zien.
Dat het hier niet gaat om een eigenaardigheid van het Britse overheidsapparaat is aangetoond in een vergelijkend onderzoek door de Amerikaanse epidemioloog Leonard Syme. Hij vond een soortgelijke gradient vrijwel overal op de wereld en voor bijna elke ziekte die bestudeerd was. Het begrijpen van een slechte gezondheid van een onderklasse is of lijkt eenvoudig, anders is het met het verklaren van deze gradient.
De enige theorie die nuttig zou kunnen zijn wordt aangedragen door psychologen. Deze zegt dat men gezonder is naarmate men meer invloed kan hebben op de gebeurtenissen die bepalend zijn voor het eigen leven. Het is niet zozeer de stress die het werk ongezond maakt, maar stress gecombineerd met het gevoel dat men er zelf niets aan kan veranderen.
Zo lijken de gezondheidsproblemen van Amerikaanse buschauffeurs, die net als de Nederlandse kampen met veel meer ziektes dan hun collega’s in vergelijkbare beroepen, terug te voeren op dienstregelingen en roosters die onwerkbaar zijn en waar de chauffeurs geen invloed op kunnen uitoefenen. Misschien kan met dit wetenschappelijke gegeven rekening gehouden worden bij de preventie van volgende stakingen in het openbaar vervoer.