Om de geneeskunde een wetenschappelijke geur te geven is er een sterke neiging zoveel mogelijk verschijnselen in maat en getal uit te drukken. Meten is weten, is de veel gehoorde opvatting. Zodra iets bij de mens gemeten kan worden is het mogelijk een gemiddelde te berekenen. Wanneer dat gemiddelde bekend is, kan nagegaan worden in hoeverre individuen van dat gemiddelde verschillen. Een groot verschil noemen we vervolgens een afwijking.

Wanneer mensen met zo’n afwijking vaker een bepaalde ziekte krijgen dan anderen, is het geboden de afwijking te normaliseren. Daarvoor kan men bijvoorbeeld zulke afwijkende mensen een dieet voorschrijven dat anders is dan hun favoriete, of hen gelasten speciale chemicaliëen te nuttigen. Met logica heeft deze handelswijze weinig van doen.

Wanneer men bijvoorbeeld van alle Nederlanders het aantal grijze haren zou tellen zou het mogelijk worden een gemiddeld aantal grijze haren vast te stellen. Verder onderzoek zou al gauw uitwijzen dat mensen met een groter aantal grijze haren veel vaker allerlei ongeneeslijke aandoeningen krijgen. Hieruit zou men kunnen concluderen dat het raadzaam is ofwel grijze haren onmiddellijk te verwijderen ofwel ze te verven. Wanneer nu na enige tijd zou blijken dat haarverf de oorzaak is van de ziekte van Alzheimer zou men behoorlijk met de handen in het haar zitten.

Zoals gewoonlijk is de werkelijkheid nog opmerkelijker dan de fantasie. Een recente vooruitgang op het pad van meten is weten is de mogelijkheid de hoeveelheid cholesterol in het bloed in een getal uit te drukken. Hierdoor werd het weer mogelijk een gemiddelde te berekenen, waaruit ogenblikkelijk de waarden duidelijk werden die als afwijking beschouwd konden worden.

Omdat in een gezonde bevolking bijna iedereen op hoge ouderdom sterft aan hart en vaatziekten of kanker is het een fluitje van een cent om te kijken waar mensen met een cholesterolwaarde hoger dan het gemiddelde doorgaans aan sterven. Toen dat de eerste sterfteoorzaak bleek, was onmiddellijk duidelijk wat moest gebeuren. De cholesterolwaarde moest genormaliseerd worden. Dit zou bijvoorbeeld bereikt kunnen worden door vetvrij te eten, maar al spoedig sprongen farmaceutische industrieen in het gecreëerde gat met chemicalien die het gewenste effect hadden.

Tot zover de goede berichten. Al spoedig werd duidelijk dat mensen die op deze wijze in de weer waren inderdaad iets minder gauw dood gingen aan hun hart, maar wel veel vaker om het leven kwamen door ongelukken, zelfmoorden en andere gewelddadige oorzaken.

Om daar meer over te weten voerde de Amerikaanse professor Kaplan twee groepen aapjes met een verschillend dieet. De ene groep kreeg weinig cholesterol en de ander juist veel. Na acht maanden was de cholesterolarme groep veranderd in een agressieve beestenbende met continu vechtende dieren. De groep met de vette hap was vreedzaam.

Volgens Kaplan zou een gebrek aan cholesterol de impulsiviteit van de apen doen toenenemen. In een artikel in “Psychosomatic Medicine” beschreef hij het mechanisme. Impulsiviteit leidt bij mensen tot de geneigdheid grotere risico’s te nemen en tot het meer voorkomen van allerlei soorten geweld.

Omdat bij impulsieve mensen nogal eens een tekort aan serotonine in de hersenen wordt waargenomen, mat hij de niveaus bij zijn proefdieren. De agressieve apen hadden inderdaad veel minder van deze stof. Bovendien bleken de serotoninereceptoren in de celwanden in de hersenen niet goed te functioneren bij de ruzie-apen; die celwanden bestaan namelijk voor een deel uit cholesterol. Dit verband tussen serotonine en cholesterol zou ook kunnen verklaren waarom er zoveel depressie voorkomt bij de gebruikers van cholesterolverlagende chemicaliën.

Binnenkort wordt waarschijnlijk tevens duidelijk dat op breinen met weinig serotonine een afwijkend groot aantal grijze haren groeit.