Onze grootouders waren dombo’s en onze betovergrootouders zo mogelijk nog stommer. Ook het ervaringsfeit van iedere puber dat zijn ouders de zaak niet zo scherp in de peiling hebben als hijzelf heeft een grond van waarheid.

Sinds het begin van de vorige eeuw, toen IQtests werden ingevoerd tot heden zijn de gemiddelde scores ononderbroken dramatisch gestegen. Het verschijnsel is vernoemd naar de ontdekker, de Nieuw Zeelander James R. Flynn. Hij ontdekte dat het IQ van Amerikaanse recruten steeds hoger was dan dat van de vorige generatie. Het fenomeen was tot dan toe aan de aandacht ontsnapt omdat men bij de berekening altijd uitgaat van het gemiddelde van dezelfde leeftijdsgroep. Die krijgen namelijk per definitie een IQ van 100. Uit onderzoek bleek vervolgens dat dit Flynn-effect te vinden was in alle landen waar deze gegevens beschikbaar waren, waaronder Europese landen, Canada en Israel.

Het gaat niet om kleine verschillen. Wanneer je het IQ van de Amerikaanse recruten in 1918 zou berekenen volgens de normen van 1989, dat betekent dat het gemiddelde IQ in 1989 100 bedraagt, dan kom je voor 1918 op een gemiddelde van 76. Een recent onderzoek van de “American Psychological Association” (APA) getiteld: “Intelligence: Knowns and Unknowns” behandelt een aantal mogelijke verklaringen.

Allereerst komt de gedachte aan de orde dat de mensen zich in de beschreven periode steeds beter zijn gaan voeden. De APA komt tot de conclusie dat de correlatie tussen voeding en intelligentie niet aan te tonen valt zolang minimale behoeftes zijn vervuld. Dan de gedachte dat het onderwijs in de beschreven periode beter is geworden of dat de mensen langer naar school gaan. Flynn laat zien dat zelfs in een periode waarin de tijd die Amerikaanse kinderen op school doorbrachten niet steeg hun IQ dat wel deed.

Ook de televisie wordt als mogelijke oorzaak behandeld. Dit is ironisch, want voor dit Flynn-effect bekend werd beschouwde men het voor de buis hangen veelal als debiliserend. Het kan dan ook niet als oorzaak aangemerkt worden omdat de stijging al voor de invoering in de vijftiger jaren van de vorige eeuw op gang kwam. Kinderen moeten tegenwoordig veel meer tests maken dan vroeger, geen wonder dat ze het nu beter kunnen, is tegengeworpen. Onzin, volgens Flynn, IQtests worden de laatste jaren juist minder afgenomen, terwijl bovendien oefening zo’n grote verbetering niet zou kunnen verklaren.

Volgens Ulric Neisser, de hoofdopsteller van het APArapport komt het er op neer dat er sprake is van een groot effect en dat de psychologen niet weten waardoor het veroorzaakt wordt. Het laat zien, zegt hij, dat we ons bescheidener zouden moeten opstellen dan we doen. Het is moeilijk de verleiding te weerstaan hier de exotische theorie van de Engelse bioloog Sheldrake onvermeld te laten. Volgens hem wordt de gehele natuur gevormd door onzichtbare velden, door hem vormvelden genoemd. Het bestaande en die velden interacteren met elkaar waardoor dingen die al bestaan gemakkelijker opnieuw gevormd kunnen worden. Dit zou ook gelden voor leerprocessen. Hoe meer mensen of dieren een kunstje kennen hoe gemakkelijker het geleerd kan worden door de anderen. Sheldrake noemt dit “Morphic Resonance”.

Hoe meer kinderen getest worden hoe sterker het IQ-testvormveld wordt. Een nadeel van deze vormveldverklaring is dat ze slechts selectief kan worden toegepast. Veranderingen in de vorm zelf zijn er per definitie niet mee te verklaren. Toch verandert deze de laatste honderd jaar ook constant en drastisch: de gemiddelde lengte van de kinderen stijgt even snel als hun IQ.