In Darwin’s wereld fonkelde het bloed op tand en klauw. Door een constante strijd om de schaarse middelen bleven de best aangepaste individuen in leven en kregen de kans zich voort te planten. Deze strijd gold alle leven. Ook planten trachten elkaars licht en voedingsstoffen weg te kapen. Ook op microniveau zou dit opgaan. In de zeventiger jaren liet Richard Dawkins weten dat de natuurlijke selectie een proces was waarbij zelfzuchtige genen in continue gevecht met elkaar trachtten te overleven. Voor overleven was een berekenende en nietsontziende zelfzuchtigheid voorwaarde.

Biologen hadden dan ook moeite met observaties van gedragingen die altruïstisch leken. Dieren die alarm sloegen bij nadering van een roofdier en op die manier de aandacht op zichzelf richtten, zouden eigenlijk niet horen te bestaan. De dieren die hun kop hielden hadden immers een veel grotere overlevings- en voortplantingskans. Biologen trachtten dan ook verklaringen te vinden die lieten zien dat gedrag dat altruïstisch leek dat helemaal niet hoefde te zijn. Door de waarschuwende kreet kon het moedige dier weliswaar zelf de dupe worden van zijn gedrag, zijn verwanten hadden een grotere overlevingskans, zodat de genen zich konden blijven verspreiden. Ook kon er sprake zijn van handel, met dienst en wederdienst. Eigenlijk zelfzuchtig gedrag. Biologisch altruïsme was dus wel weg te verklaren. Maar vanuit de psychologische kant was dat moeilijker. Soms leek het erop dat mensen het belang van anderen werkelijk lieten prevaleren boven het eigen belang. Maar ook hier zou sprake moeten zijn van een vergissing. Het vriendelijk stemmen van de medemens kon wel degelijk uit eigen belang gebeuren en verder was het bekend dat goed doen een warm gevoel geeft. Het najagen van warme gevoelens was per slot puur hedonistisch.

Op deze wijze leek liefheid en goedheid adequaat wegverklaard. Gelukkig is deze exercitie niet meer nodig. Wellicht biedt aardigheid toch evolutionair voordeel. Psychologen van de Universiteit van Michigan hebben uitgevonden dat ouderen die hulp geven en voor iedereen een luisterend oor hebben, langer leven dan ouderen die niet helpen en anderen geen emotionele steun geven. Een lieve oma of opa is een langer leven beschoren dan een chagrijnige oude zeurkous. De eerste groep loopt zestig procent minder kans om te sterven.

Altruïstisch gedrag vergroot de overlevingskans rechtstreeks. In de Psychological Science van 2003 rapporteerde Stephanie Brown over dit onderzoek waarbij vijf jaar geleden 425 oudere echtparen werden geënquêteerd. Bekeken werd in welke mate deze ouderen hulp gaven, dan wel ontvingen. Nadat gecorrigeerd was voor een aantal factoren, bleek het ontvangen van hulp niet samen te gaan met een kleinere kans op overlijden, maar het geven van steun des te meer. “Als geven van hulp in plaats van ontvangen je levenskansen vergroot”, aldus Brown,”moeten we ons misschien gaan afvragen of we in de ouderenzorg niet meer moeten gaan benadrukken dat ouderen vooral moeten steunen in plaats van dat ze gesteund moeten worden”.

In onze vergrijzende maatschappij zijn hiervoor vele mogelijkheden. Gewoonlijk wordt gedacht dat mensen in hun laatste hulpbehoevende levensjaren door jongeren verzorgd moeten worden. Hoewel het karaktervormend zou kunnen zijn wanneer daarvoor een sociale dienstplicht zou worden ingevoerd, heeft de optie dat ouderen voor elkaar zorgen ook grote voordelen. Niet alleen blijven de verzorgers gezonder, ook de verzorgden profiteren. Zij zullen immers een beter contact hebben met leeftijdsgenoten dan met laag opgeleide jongeren. En goede sociale contacten hebben grote invloed op gezondheid en welbevinden.