Sinds de relativiteitstheorieën van Einstein staat in ieder geval één ding vast over de verschijnselen in de kosmos: Er is een maximum snelheid. Zowel binnen als buiten de bebouwde universa zal niets zich sneller bewegen dan het licht. Alles wat sneller gaat dan zo’n 300.000 km per seconde overtreedt de wetten van ons weten. Dat er al zo’n twintig jaar snelheidsovertreders worden aangetroffen in de kernen van verre actieve sterrenstelsels moet volgens de astronomen op meetfouten berusten, want wat niet kan, kan niet.

Volgens een artikel in “Nature” was echter ook in ons bloedeigen melkwegstelsel een snelheidsovertreder aangetroffen. Een zwart gat is bezig een begeleidende ster op te stofzuigen en bij de wervelingen die daarbij ontstaan lijkt het alsof een verkeersdeelnemer zich niet houdt aan het gebod van Einstein. Lijkt het, zeggen de wetenschappers, want wat niet kan, moet bij waarneming op een vergissing berusten.

Wanneer de theorie het wint van de waarneming spreekt men gewoonlijk niet meer van wetenschap maar van geloof. Daartussen zou een wereld van verschil moeten zijn. Bij geloof gaat het immers om oncontroleerbare kennis. De goden worden veelal gelokaliseerd op plaatsen waar de mens niet kan komen, zodat toetsing op juistheid niet mogelijk is. Zo kreeg ik ooit een brief van een aanhanger van de Maitreyabeweging naar aanleiding van een losse opmerking van mij in een column over graancirkels en vliegende schotels.

“De graancirkels worden gecreëerd door onze broeders van de dichtstbijzijnde planeten, Mars en Venus.” werd mij onthuld. In de wetenschap zouden uitspraken altijd toetsbaar zijn, zodat theorieën op den duur plaats maken voor andere, die de werkelijkheid beter verklaren. Wanneer daar al sprake van is, kan op zijn minst opgemerkt worden dat het een moeizaam proces is. Niets is moeilijker dan mensen een mening te laten veranderen waarvan men zeker weet dat zij juist is.

Volgens Max Planck verdwijnen theorieën pas wanneer de aanhangers dood zijn. Zo heeft men eeuwen gemeend dat er een gaatje tussen beide hartkamers zat. Het feit dat men dat gat bij obductie niet kon vinden werd geweten aan god, die het speciaal voor de mens verstopt had. Sommige wetenschappelijke vondsten, waarover honderden publicaties de ronde deden bleken naderhand volstrekt uit de lucht gegrepen.

Omstreeks 1900 ontdekten de Fransen als antwoord op de Duitse Röntgenstraling een eigen straal: de Nstraal. De geleerde Blondlot van de universiteit van Nancy zag ze het eerst en vele wetenschappers ondersteunden zijn waarnemingen. Men zou kunnen zeggen dat sprake was van theoriegeleide waarnemingen die steviger gegrondvest werden naarmate meer wetenschappelijke reputaties op het spel stonden. Volgens de Catechismus kan een waar geloof gedefinieerd worden als “een stellig weten, waardoor ik alles voor waarachtig houd, dat ons God in zijn woord geopenbaard heeft…”

Wanneer we in deze zinsnede ‘God’ vervangen door ‘Einstein’ en ‘woord’ door ‘relativiteitstheorieën’, kunnen we een inschatting maken van de gemoedsgesteldheid waarmee onze astronomen de waarnemingen over de maximumsnelheid interpreteren die uit het onpartijdige universum opgevangen kunnen worden. Het te bereiken doel is hetzelfde: minder angst voor deze onbegrijpelijke janboel om ons heen door het dwingend opleggen van een ordenend principe als een maximumsnelheid of een god.