Bram Stoker schreef in 1897 Dracula. In zijn verhaal wordt Dracula achtervolgd door twee psychiaters op zoek naar “clinical cases of haemosexuality,” het geilen op bloed. Een lange serie griezelfilms op dit thema volgde, de laatste is van F.F.Coppola.

Vampiers zijn zoals bekend eigenlijk dood, maar toch actief, ze kunnen niet tegen zonlicht en hunkeren maar naar één ding: bloed. Wanneer we gaan slapen denken we graag dat dit alles slechts in de verbeelding bestaat. Eind negentiende eeuw wist men wel beter. Herbert Mayo, een negentiende-eeuwse professor in de anatomie, toonde aan dat één van iedere tweehonderd begravenen nog leefde. Dokters in die tijd hadden geen zeker bewijs van de dood van hun patienten.

Niet alleen bleken schijndoden levend, ook echte doden leken dat soms. Haren en nagels groeiden door, bacteriële activiteit kon leiden tot warmte en zelfs tot het ontstollen van bloed. Wangen werden weer rood en ogen openden zich. In de jaren zeventig van de vorige eeuw werden in de medische literatuur twee gevallen van “clinical vampirism” beschreven. Een dwangmatige belangstelling voor bloed ging hier gepaard met, wat genoemd werd, een “verwarring omtrent de eigen identiteit” en een buitengewoon grote interesse in de dood.

Daarnaast treft men in psychiatrische klinieken wel patienten die bij het liefdesspel graag hard doorbijten en alleen klaar kunnen komen bij de smaak van bloed. Necrofilie, de voorliefde voor seksuele omgang met lijken is betrekkelijk zeldzaam, in de vorige eeuw kwamen wel enkele spraakmakende gevallen voor, die Stoker beïnvloed kunnen hebben. Van oude vorsten als Herodes en Charlemagne wil de overlevering dat ze het nog jaren met de gebalsemde lijken van hun echtgenotes deden en in het oude Egypte werden de lichamen van mooie vrouwen pas na enkele dagen naar de balsemers gebracht om hen niet in verleiding te brengen.

Interessant is dat het vampierthema in bijna alle culturen voorkomt. Er bestaat een prehistorische Assyrische schaal met een vampier erop. Het drinken van bloed is al evenzeer een oude gewoonte. Zoals Jezus zegt in Johannes 6 : 54, “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt heeft eeuwig leven en ik zal hem opwekken ten jongsten dage.”

In Europa was het hoogtepunt van Vampirisme in Hongarije tussen 1720 en 1730. Het stierf er toen van de wandelende doden. Als verklaring neemt men wel aan dat bij de grote epidemieën van die tijd weleens veel mensen tegelijk begraven werden, waarvan sommigen zich weer uit de grond worstelden en bebloed en besmeurd rondliepen.

Tenslotte bestaat er nog de interessante aandoening “erythropoátische protoporphyria”. De ongelukkigen met deze fatale genetische afwijking produceren te weinig chemicaliën die nodig zijn om haemoglobine in het bloed aan te maken. Symptomen zijn onder andere rode ogen, huid en tanden, een terugwijkende bovenlip en een huid vol scheuren die gaan bloeden onder invloed van zonlicht, tevens zijn episoden van krankzinnigheid kenmerkend. Dokters adviseerden zulke mensen vroeger overdag niet buiten te komen en veel bloed te drinken.

Hoe het zij, de interessante combinatie van seriemoorden, bloed, sex en kannibalisme heeft veel schrijvers geïnspireerd. Niet alleen De Sade, maar ook Goethe, Byron, Baudelaire, Keats en Coleridge schreven er spannende boeken over. Allemaal voorlopers van het monster uit “The silence of the lambs”, die leren jasjes maakt van het vel van zijn vrouwelijke slachtoffers.