Eind vorige eeuw congresseerden kritische medici in het Zwitserse Einsiedeln. Ter ere van de gelegenheid dat 500 jaar geleden de medicus Paracelsus aldaar werd geboren had de gelijknamige stichting epidemiologen uit de hele wereld uitgenodigd om hun mening te geven over de resultaten van met name de preventieve geneeskunde op de gezondheid van de bevolking in de westerse wereld. Reeds decennia lang wordt men immers om de oren geslagen met zogenaamde risicofactoren, gedragingen die leiden tot een vergrote kans op bijvoorbeeld hartziekten.

Iedereen weet dat roken, vet eten en weinig beweging voortijdig overlijden bevorderen. De vraag waar het om draait is of verandering van zulke gewoontes in gezondere richting leidt tot een langer leven. Uit de grote massa onderzoeksgegevens die nu beschikbaar zijn blijkt dit niet. De daar aanwezige godfather van de klinische epidemiologie, Feinstein, vatte het zo samen: “Het enige resultaat van de preventieve geneeskunde is het creëren van een neurotische en hysterische samenleving.

Een van de eerste sprekers was de befaamde Ierse epidemioloog van Tjechische origine Petr Skrabanek. Inmiddels overleden aan prostaatkanker overigens. Hij sprak over eten. Eten is, zei hij, sterk gecorreleerd met sterven. Iedereen die eet, sterft. Aan de andere kant sterft men ook als men niet eet. Over gezond eten bestaan veel mythen. Een hedendaagse mythe is het gevaar van cholesterol. De profeten van deze mythe verwijzen graag naar de mediterane landen waar veel minder mensen aan hartinfarcten sterven door olijfolie te gebruiken. Boter is een risicofactor.

Het is interessant dat men vooral over risicofactoren gaat praten wanneer men niet weet wat de oorzaak van een ziekte is. Vroeger dacht men dat bedorven boter, slechte vrouwen en zeelucht risicofactoren voor scheurbuik waren. Zo zou men uit het gegeven dat hartinfarcten vooral doodsoorzaak nummer 1 zijn in Amerika en Engeland kunnen stellen dat het spreken van de Engelse taal een belangrijk gevaar voor het hart is. Wanneer je echter kijkt naar de levensverwachting van de mensen in de landen rond de middellandse zee, dan blijkt dat ze gemiddeld precies even oud worden als in de Engelstalige landen.

Misschien heeft men er andere gewoontes bij het invullen van doodsoorzaakformulieren. Ook in grote langdurige onderzoeken kan geen verschil gevonden worden in de sterfte in groepen met veel of weinig cholesterol in hun eten. Eigenlijk, betoogde Skrabanek, is in de geschiedenis van de geneeskunde van niets ooit zo overtuigend aangetoond dat het geen effect had als van een cholesterolarm dieet. Door de wijze van rapporteren van deze uitkomsten wordt iedereen een rad voor ogen gedraaid.

Om in aanmerking te blijven komen voor overheidsfondsen worden de getallen gemarteld tot ze bekennen dat cholesterol de schuldige is. Hoewel het aantal hartinfarcten in de cholesterol-lage groep soms minder is dan in de groep van de vette hap is het totale aantal overledenen in beide groepen steeds precies gelijk. Dit laatste feit wordt gewoonlijk verzwegen.

Deze handelwijze maakt drie slachtoffers. Ten eerste de bevolking. Gezonde mensen worden door cholesterolmeting veranderd in bange gemedicaliseerde patienten, die zich vaker ziek melden en depressief zijn. Ten tweede de mensen die echt hulp nodig hebben. Door miljoenen over de balk te gooien met opsporing van vermeende risicopatienten blijft minder over voor verpleegtehuizen.

En tenslotte de wetenschap. In plaats van objectief naar de resultaten van het beschikbare onderzoek te kijken, geeft men zich over aan magisch denken en verdraait de getallen zo dat eruit komt wat men tevoren reeds dacht: “cholesterol kills”.