Bij het bepalen van de ideale AOW-leeftijd kan het wellicht geen kwaad eens te kijken hoe de wetenschap behulpzaam kan zijn. Van belang zou kunnen zijn dat al heel lang bekend is dat mensen uit lage sociale klassen hoger scoren op vrijwel alle ziekten die je kunt krijgen. Een klassiek onderzoek op dit gebied is in 1978 bij Britse ambtenaren gedaan door Michael Marmot van de Universiteit van Londen. De laagste beambten bleken vier maal zo vaak door een hartaanval getroffen te worden als de hoogsten. Dat lag maar zeer gedeeltelijk aan de ongezondere gewoontes van de laagstbetaalden. Wanneer je corrigeerde voor bloeddruk, cholesterolgehalte, roken, vet eten, fysieke activiteit enzovoort, bleef toch nog een drievoudig verschil bestaan.

Het meest opvallende resultaat was echter dat ambtenaren die maar een trapje lager dan de absolute top stonden, zoals artsen en juristen, twee keer zoveel hartinfarcten kregen als hun superieuren. Wanneer je sociale positie en hartziekten tegen elkaar afzette, was er een geleidelijke toename van deze ziekten bij lager wordende posities te zien. De Amerikaanse epidemioloog Leonard Syme vond een soortgelijke gradiënt vrijwel overal op de wereld voor bijna elke ziekte. Hoe lager geplaatst, hoe ongezonder.

Het gevolg van deze stand van zaken is dat mensen die weinig verdienen minder oud worden dan mensen die aan de top van de beloningshiërarchie staan. Dit is een geleidelijke correlatie. Meneer Balkenende wordt ouder dan meneer Donner. Die wordt op zijn beurt weer ouder dan meneer Pechtold, enzovoort. Er wordt momenteel wel gesteld dat onze levensverwachting zoveel langer is geworden en dat daarom een verhoging van de pensioenleeftijd gerechtvaardigd is.

Wanneer we dit argument serieus nemen moeten we kijken welke groepen ouder worden en welke niet of nauwelijks. Het zal blijken dat de leeftijd waarop men overlijdt te voorspellen valt door te kijken naar het inkomen. Hoe hoger het inkomen, hoe ouder men wordt. Dit heeft niet te maken met ongezonde gewoontes maar met de mate waarop men invloed kan uitoefenen op het eigen leven. De kans dat men leuk werk heeft is ook rechtstreeks gerelateerd aan het inkomen.

Het is allemaal niet eerlijk verdeeld. Onder aan de ladder staan mensen met naar werk, een laag inkomen een slechte gezondheid en een lage levensverwachting. Bovenaan treft men leuk, uitdagend werk, een goede gezondheid, een hoog inkomen en een hoge levensverwachting. De laatste categorie gaat nu, als we niet uitkijken bepalen dat ook de eerste groep langer moet doorwerken. Misschien denken ze dat iedereen is zoals zij.

Een meer rechtvaardige oplossing ligt natuurlijk voor de hand. Laat mensen met leuk werk die meer verdienen langer doorwerken dan mensen met lullig werk die weinig verdienen. Regel het zo dat iedereen even lang van zijn pensioen kan genieten. Donner werkt door tot zijn tachtigste en de metselaar tot zijn zestigste.

Een eenvoudige tabel geeft dan aan hoe lang je moet doorwerken met een bepaald salaris. Bovendien is het natuurlijk zo dat veelverdieners wanneer ze dan eindelijk ophouden met werken geen AOW meer nodig hebben, omdat ze verschrikkelijk veel pensioen hebben opgebouwd. Misschien een kleine stap naar een rechtvaardiger samenleving.