luierreclame - door peter bügel
Wat geloven antroposofen? In ieder geval zeker in de kroaat Rudolf Steiner (1861-1925), de grondlegger van de antroposofie. Deze had een kluts gemaakt van boeddhistische, gnostische en Egyptische denkbeelden voorzover hij ze begreep. De mens zou bestaan uit drie lichamen. Een fysiek lichaam, een levenslichaam en een astraal lijf.
De laatste twee lichamen zijn door onze zintuigen niet waar te nemen. Het fysieke lichaam staat in kontakt met de aarde en het astrale met de kosmos. De mens evolueert van hol- of aardbewoner naar kosmonaut. Hij doet dit niet door ontwikkeling van de ruimtevaart, maar door het voeden van het astrale lichaam en het versterven van het fysieke en levenslichaam, dat gedacht wordt als de bron van de zo ongewenste begeerten.
De mens kan dit niet in één leven,hij maakt een lange reeks reïncarnaties door om van het hol in de hemel te geraken. Hij moet daar wel wat voor doen. Namelijk de ziekte en ongeluk die hij in zijn leven tegenkomt aanvaarden en zonder inmenging doormaken. Deze gebeurtenissen werken namelijk louterend.
Door een te grote interesse in geld, eten, drinken en seks in vorige levens heeft zich namelijk “karma” opgebouwd. Dit karma dient verbrand te worden om tot het astrale te geraken en dit doet men bijvoorbeeld door ziektes. Het onderdrukken van symptomen is dan ook uit den boze omdat dit een volledige beleving in de weg staat.
Men kan zich troosten met de gedachte dat alle narigheid die men in zijn leven kan tegenkomen zin heeft, ze bespoedigt namelijk de geestelijke evolutie. Het denkbeeld dat leed loutert scoort overigens ook hoog in het fascisme, een stroming die in dezelfde tijd ontstond en tevens denkbeelden over de superioriteit van het blanke ras met Steiner gemeen had.
De enige geoorloofde manier van behandeling van ziektes binnen dit gedachtenkader is versterking van het eigen afweersysteem van het lichaam. Dit kan door middel van de homeopathie. De bedenker hiervan, de Duitse dokter Samuel Hahnemann (1755-1843) leefde in een tijd waarin men nog geen weet had van ziekteveroorzakers als bacterien en virussen.
Moleculen en atomen waren ook nog niet ontdekt en zo kon Hahnemann bedenken dat geneesmiddelen krachtiger werkten naarmate je ze meer verdunde, als je tenminste hard stotend schudde. In 1885 schreef dokter Bruinsma al tevergeefs in het “Maandblad tegen de kwakzalverij” dat van het geneesmiddel na al die verdunningen “eigenlijk geen sprake meer kan zijn van min of meer, en de scheikunde in gebreke blijft ze met hare nauwkeurigste proefnemingen aan te tonen.”
Het succes van Hahnemann was gelegen in de vervaarlijke remedies als kwik en arsenicum die zijn allopatische collega’s toepasten en in de veronachtzaming van het feit dat de meeste aandoeningen vanzelf genezen. Elke genezing werd toegeschreven aan de werking van het homeopatische middel.
Het geloof in deze anachronismen is psychologisch verklaarbaar. De wereld zoals ons die tegenwoordig door de wetenschap wordt voorgespiegeld is een kille onmenselijke plek waar het toeval regeert en waar de natuur wreed en volstrekt mensonverschillig haar Darwinistische gang gaat.
Als verdedigingsmechanisme halen veel mensen een regressie van het type “stopkontakt stout, handje au” uit de kast. Hierin is de wetenschap slecht omdat die leidt tot chemische troep en de natuur goed en zorgzaam met veel bloemen. Bovenal is wat ons aan rampen overkomt niet toevallig, maar in handen van een almachtige goede ouder. Een grote regisseur, die ervoor zorgt dat alle naars wat iemand overkomt in preciese relatie staat tot het kattekwaad dat hij ooit heeft gedaan. De wijze (soof) dokter (iatro) is zijn profeet en het universum zo knus als een luierreclame.