
aardig - door peter bügel
Het aardige van de psychologie is dat iedereen erover mee kan praten. Wellicht is dat niet zo goed voor de status van deze tak van wetenschap, omdat onbegrijpelijkheid nogal eens wordt verward met diepgang.
Theorieën over karakterverschillen tussen mensen liggen op een plezierig aan roddel grenzend terrein. Er zijn drie belangrijke stromingen. Eerst kwam het gedachtegoed van Freud. Omstreeks de eeuwwisseling bedacht hij, zonder daarover wetenschappelijk onderzoek te doen, dat het karakter van mensen bepaald werd door nare ervaringen in het eerste levensjaar.
Wanneer een kind streng gestraft was voor het smeren met poep ontwikkelde hij later als volwassene e
en zogenaamde anale persoonlijkheid die zich kenmerkte door extreme netheid en de neiging geld niet uit te geven maar op te potten. Dan was er de Amerikaan Maslow, die de humanistische psychologie bedacht. Elk mens heeft behoeftes die een rangorde vormen. Wanneer lage behoeftes, zoals veiligheid, eten, en seks vervuld zijn komen vervolgens hogere om de hoek kijken, die om vervulling smeken. Sociale erkenning bijvoorbeeld. En tenslotte de behoefte zichzelf te “verwerkelijken”.
Een andere Amerikaan, Skinner meende dat wat een mens is, het resultaat is van alles wat hij aan- of afgeleerd heeft. Aangeleerde reacties noemde hij geconditioneerde responsen en omdat er toen nog geen computers waren noemde hij als voorbeeld graag de automatisch speekselproducerende honden van Pavlov.
Volgelingen van deze stromingen hebben tot nu toe nog geen tijd besteed aan pogingen tot integratie van deze bedenksels. Dat is jammer, want er komt hoe langer hoe meer evidentie voor het idee dat het karakter van een psychotherapeut of een leraar veel belangrijker is dan wat hij precies geleerd heeft. Aardigheid, eerlijkheid en begrip zijn veel effectiever dan uitgebreide scholing. Het is aangetoond dat kinderen veel sneller leren lezen wanneer onderwijzers hoger scoren op deze drie eigenschappen.
In een aardig experiment werden middelbare schoolleraren geselecteerd op deze drie eigenschappen. Hen werd gevraagd psychotherapie te geven aan patiënten met levensproblemen. Een gelijksoortige groep patiënten kreeg therapie van psychiaters en psychologen met een gemiddelde ervaring van 21 jaar. De onderzoeker, Strupp, concludeerde dat er geen verschil kon worden gevonden tussen de groepen patiënten. Hij stelde dat positieve veranderingen door psychotherapie vooral te danken zijn aan plezierige menselijke betrekkingen. Onderzoeken waarbij het effect van therapie door huisvrouwen die oudere kinderen hadden vergeleken werd met die van psychiaters waren licht in het voordeel van de eerste groep.
Dat is begrijpelijk omdat psychiaters geselecteerd worden door hun studie, waarin ze om te beginnen vooral natuurkunde, biologie en Latijnse namen voor lichaamsonderdelen moeten leren. Helaas zijn er nogal wat onderzoeksuitkomsten die erop wijzen dat er een negatief verband is tussen goede studieresultaten en therapeutische gaven. Ook de verdere training, zoals leertherapie en het zich eigen maken van de vigerende diagnostiek blijken niet bij te dragen aan het beter helpen van mensen.
In dit licht is het opmerkelijk dat de opleiding tot psychotherapeut in Nederland hoe langer hoe langer wordt. Psychologen die een dergelijk etiket willen verwerven dienen zich jaren duurbetaald te onderwerpen aan leertherapieën en supervisie. Hiervoor zijn geen wetenschappelijke argumenten. Van groter belang is waarschijnlijk het motief niet al teveel snuiten in de trog van de gezondheidszorg toe te laten.