Wetenschappelijk onderzoek wordt in Nederland op diverse wijzen bekostigd. In het optimistische en versluierende jargon dat in deze wereld opgeld doet spreekt men van “geldstromen”. Zoals er een eerste, tweede en derde wereld is wanneer het gaat over de armoedeproblematiek kennen wij een eerste, tweede en derde geldstroom voor de wetenschap. De eerste twee zijn overheidsgelden, dus in onze door het marktdenken verpeste wereld is vooral de derde interessant: de particuliere fondsen.

In de medische hoek vaak rijk geworden door de onbaatzuchtige activiteit van huis aan huis collecterende dames. Voorbeelden van op deze wijze puissant rijk geworden ondernemingen zijn de Hartstichting, die een nieuw zondebesef over vet eten en inspanningsloze voortbeweging predikt en het Koningin Wilhelmina Fonds, dat zich zonder resultaat bezighoudt met de strijd tegen de kanker.

Om geld via deze stroom te verwerven dient men zich te profileren in een politiek goed liggende problematiek. Momenteel is dit de ouderdom. Hoewel in de volksmond de ouderdom met gebreken komt blijkt dit ondanks allerlei wetenschappelijk onderzoek nogal mee te vallen. Veel aandoeningen van de oude dag zijn vooral toe te schrijven aan medici die bij ouderen van de gemiddelde bevolking afwijkende waarden vinden en dat ziekten noemen. Eigenlijk zijn onze bejaarden een gezonde bevolkingsgroep. Dit is natuurlijk slecht nieuws voor subsidiehongerige onderzoekers.

Onze ouderdomswetenschappers zijn echter niet voor een gat te vangen, wanneer het erom gaat geldstroommiljoenen af te tappen. Bejaarden zijn niet zozeer lichamelijk gammel als wel psychisch problematisch, beweren zij. Ze zijn niet door ervaring gelouterd en op de hoogte van de minder plezierige kanten van het leven maar veeleer hulpeloos en wetenschappelijk onderzoeksbehoeftig. Het is duidelijk dat voor deze boude veronderstelling enig feitenmateriaal in stelling gebracht moet worden. Niets is zo feitelijk als cijfers. Cijfers komen tot stand door statistische bewerkingen. De oude Engelse staatsman D’Israeli sprak daarover de gevleugelde woorden: “There are three kinds of lies: lies, damned lies, and statistics.”

Met statistiek kan men namelijk bewijzen wat men wil.

Zo worden allerlei strenge maatregelen tegen roken in openbare gebouwen en kroegen beargumenteerd door te wijzen op de gevaren van het zogenaamde passieve roken. Uit onderzoek blijkt dat passieve rokers maar liefst 30 procent meer kans hebben op longkanker dan anderen.

Niet vermeld wordt dat het kankerrisico van 9 op de honderdduizend rookvrije ademers oploopt tot 12 op de honderdduizend wanneer ze andermans rook inademen. Een magere reden om overal roken te verbieden, gezien de andere risico’s die het leven met zich brengt.

De ouderdomswetenschappers doen het anders. Ze vergelijken vijfenzestigplussers met groepen jongere mensen en kijken hoeveel psychofarmaca voorgeschreven worden als maat voor het psychisch welbevinden. Dit is oninteressant omdat ouderen hun kleinere behoefte aan slaap via hun huisarts laten verhelpen met versuffingsmiddelen.

Gelukkig wordt alles straks anders. De babyboomers, bouwjaar vijftig en omstreken blijven aan de macht tot ze te oud zijn om op hun benen te staan en misschien nog langer. Deze oudere jongeren gaan straks onderzoeken subsidiëren naar de gezondheid en psychische stress van het jong zijn. Een apart ministerie hebben ze al. In de komende gerontocratie zal het argwanend wetenschappelijk oog zich vooral op de jeugd gaan richten.