Het Laboratorium voor Neuropsychologie van de Harvard Universiteit publiceerde enige tijd geleden dat “dromen in hoofdzaak een biochemische activiteit was, en niet zozeer een product van het onderbewuste.” Wat is namelijk gebleken? Als je een bepaald stofje in katten injecteert beginnen ze een week lang als gekken te dromen. Ook bij mensen stimuleert de stof, carbachol, de productie van transmitterstoffen, die van belang zijn bij de prikkeloverdracht tussen hersencellen. De conclusie die de geleerden aan deze ontdekking verbinden doet enigszins denken aan de opmerkingen van de eerste Russische astronauten die na hun ruimtereis vertelden dat ze overal in de ruimte hadden rondgekeken maar dat ze beslist geen god hadden gezien, zodat het geloof daarin als verouderd beschouwd kon worden.

Deze denktrant zien we wel meer. De hemelse ervaringen die sommige bijna dode mensen achteraf rapporteren zijn “eenvoudig” afkomstig van de afgifte van hallucinerende stoffen door het stervende brein en beslist geen aanwijzingen voor het bestaan van bewustzijn zonder hersenactiviteit.

De hooggeleerde theoretisch natuurkundige ’t Hoof

t schrijft in zijn boek “De bouwstenen van de schepping”, dat hij hoopt dat de ontdekking van een theorie die de vier basiskrachten in de natuur in een wiskundig model kan plaatsen ervoor zal zorgen “dat de mensheid haar plaats in de wereld, heelal, een beetje beter zal gaan begrijpen, dat meer mensen zullen gaan inzien dat er in deze wereld geen plaats is voor allerlei metafysische zaken.”

Alles bestaat “gewoon” uit quarks, fotonen en leptonen en wat die met elkaar uitvreten bepaalt de wiskunde. Gezien de populariteit van de kwantum mechanica bij allerhande obscurantistische warhoofden lijkt deze hoop mij ijdel.

Maar er is nog een ander probleem. De kennis van chemische stoffen die dromen veroorzaken, stervenshallucinaties teweegbrengen, die dromen en gewaarwordingen zelf, ijkfotonen, vectorbosonen, elektronen, gluonen en monopolen, wiskundige modellen, zij allen danken hun bestaan aan het feit dat zij in ons bewustzijn verkeren. De vraag of zij buiten ons bewustzijn, zonder ons, er ook zouden zijn is niet te beantwoorden, maar wel is duidelijk dat alle werkelijkheid afhankelijk is van het menselijk bewustzijn. Het is gebruikelijk dat bewustzijn zelf te beschouwen als losstaand van datgene wat erin verkeert. Het eerste wordt subject, het tweede object genoemd. Het bewustzijn zelf kan over het bewustzijn geen relevante vragen beantwoorden. Dit betekent dat de basis van het hele gebouw van de wetenschap rust op een raadselachtig en principieel voor de wetenschap ontoegankelijk fundament.

Interessant in dit verband is de opmerking van ’t Hoof

t dat “Natuurkundigen het als hun taak moeten zien tegen de mystiek ten strijde te trekken…”

De mystiek is de enige discipline die zich in alle godsdiensten en levensfilosofieën op opmerkelijk eensluidende wijze met dit fundament

bezig heeft gehouden en streeft naar technieken waardoor de ervaring van grenzen tussen subject en object verbroken kan worden. Het is een weg die een aantal trappen kent, die in de Indische, christelijke, islamitische en pantheïstische stromingen een grote overeenkomst vertonen. Volgens mij is het niks voor natuurkundigen om daar strijd tegen te voeren.