In 1993 kwam het boekje De grote volksverhuizing van Hans Magnus Enzensberger uit. Hij wees erop dat na een eeuw paleontologisch onderzoek de herkomst van de ‘homo sapiens’ nog steeds niet afdoende was verklaard. Het leek erop dat deze species voor het eerst op het Afrikaanse continent voorkwam en dat ze zich door een lange keten van migraties over de planeet had verspreid. Gedurende het grootste deel van de geschiedenis van de menselijke soort waren het jagers, verzamelaars en herders. Honkvastheid is van betrekkelijk recente datum en hangt waarschijnlijk samen met de opkomst van de landbouw. Dit nomadisch verleden heeft zijn genetische sporen nagelaten. Het ligt voor de hand te denken dat het massatoerisme en de hartstochtelijke liefde voor de automobiel daarop kunnen worden teruggevoerd.

Volgens Enzensberger kan de geschiedenis van de mensheid gelezen worden als een lange serie roof- en veroveringstochten, slavenhandel en deportatie, kolonisatie en gevangenschap. Steeds was een aanzienlijk gedeelte van de mensheid in beweging, op trektocht of op de vlucht. Al deze circulaties leidden tot voortdurende turbulenties.

Wanneer trekkenden stuiten op gevestigden treedt de parabel van de treincoupé in werking. Reizigers die al enige tijd in een coupé verblijven installeren zich. Kapstokken en bagagerekken zijn in gebruik, her en der slingeren kranten, jassen en handtassen. Wanneer op een volgend station nieuwe reizigers binnenkomen, wordt deze komst niet toegejuicht. Met duidelijke weerzin gaat men dichter op elkaar zitten en maakt vrije plaatsen leeg. De oorspronkelijke reizigers, ook al kennen zij elkaar niet, gedragen zich eensklaps als een solidaire groep wier territorium bedreigd wordt. Gelukkig vereist de institutionele code van de spoorwegen dat ze hun territoriale instinct in toom houden. Dus worden alleen wat blikken gewisseld en binnensmonds verontschuldigingsformules gemompeld. Zelfs in doorgangsverblijven bij uitstek als treincoupés treedt dit type emoties op. Echte migratie leidt helemaal tot conflicten.

Groepsegoïsme en vreemdelingenhaat zijn antropologische constanten. Om voortdurende bloedbaden te vermijden, hebben oude samenlevingen de taboes en rituelen van de gastvrijheid bedacht. De gast is heilig. Maar hij mag niet blijven.

Wanneer weer een station verder opnieuw twee nieuwe passagiers de coupé in komen, treedt een opmerkelijk fenomeen aan het licht. De status van degenen die het laatst waren binnengekomen verandert. Zojuist waren ze nog indringers, buitenstaanders, nu zijn ze ineens veranderd in autochtonen. Ze behoren nu bij de clan van de coupébezitters. Met razendsnelle vergeetachtigheid wordt de eigen herkomst verborgen en verloochend. Voorbeelden van dit mechanisme waren in de vaderlandse pers recent aan de orde van de dag. In HP/De Tijd meende Nelly Cooman dat Nederland nu vol was. Maar ook meer gestudeerde treinpassagiers mengden zich in het territoriale debat. Dat hun achternamen wezen op recent instappen illustreerde deze wetmatigheid. Bolkestein, wiens voorouders vroeger klaarblijkelijk Duitsland hebben verlaten, meende dat uitgeprocedeerde asielzoekers uit hun huis gezet moesten worden. De Leidse ethica mevrouw Dupuis, zonder twijfel afstammend van gevluchte Hugenoten, wilde de grenzen sluiten. Dat deze oplossingen praktisch noch ethisch zijn lijkt buiten kijf. Het zijn symbolische uitingen van coupé-instinct. Gezien de absolute toename van de wereldbevolking zal de trein in de toekomst overigens een Indiaas uiterlijk krijgen. Er zullen naast zitplaatsen en staanplaatsen ook dakplaatsen, hangplaatsen, vensterplaatsen, bagagerekplaatsen en onderstelplaatsen ingenomen worden.