Lang geleden schreef Emma Brunt een aardig stukje in Het Parool over de vaardigheden van mannen in bed, getiteld: “Het beperkte nut van de waterpomptang.” Ze onderscheidde twee soorten mannen: de egocentrische flierefluiter en de vrouwvriendelijke technicus, waarbij de eerste soort weliswaar haar voorkeur had, maar alleen bij gebrek aan een derde alternatief. Beide types deugden niet, want immer “gepreoccupeerd met hun eigen prestatiedrift.” Om die reden werd het “zelden echt feestelijk in bed,”, want “mannen kunnen er nu eenmaal niets van.”

Deze beschouwingen voerden me terug naar het einde van de zestiger jaren van de vorige eeuw, toen elke psycholoog gehouden was zich te verdiepen in het boek: “Pragmatische aspecten van de menselijke communicatie” van Watzlawick en de zijnen. In die tijden was het mode elke menselijke gekte te wijten een gebrekkige communicatie met de medemens. Watzlawick had een theorie over het ontstaan van schizofrenie, die erop neerkwam dat de schuld hiervoor bij de ouders, meer precies, bij de moeder gezocht moest worden. Wanneer zij haar zeer jonge kind tegenstrijdige bevelen gaf, raakte het in een “double bind” en was Leiden in last.

Net als men een paard in verwarring kan brengen door tegelijkertijd de sporen erin te zetten en de teugels aan te trekken, raakte het jonge kind ten prooi aan opperste verwarring en diepe emotionele conflicten wanneer de moeder hetzelfde gedrag tegelijk strafte en beloonde. Een voorbeeld was de moeder die haar zoontje twee bloesjes geeft, een rode en een blauwe. Wanneer kindlief de volgende morgen frisgewassen en trots naar beneden komt in het rode bloesje, zegt de moeder: “Wat jammer dat je de blauwe niet mooi vindt.” Een andere klassieker was de opmerking: “Ik zou willen dat je eens spontaan lief tegen me deed!” Wanneer het slachtoffer dan aardig deed, kon de moeder counteren met: “dat doe je alleen maar omdat ik het vroeg.” Wanneer je kinderen zo behandelde, dacht Watzlawick, konden ze geen kant uit en bleef hen slechts over in gekte te vluchten.

Inmiddels is de psychiatrische mode veranderd. Tegenwoordig wordt krankzinnigheid geweten aan verkeerde stofjes in de hersenen, al dan niet door misse genen. We mogen van geluk spreken, want als Watzlawick het bij het rechte eind had gehad, zou Emma Brunt een hele generatie mannen direct de wereld van inhoofdige stemmen en wanen injagen.

Wanneer ze opmerkt dat mannen er nu eenmaal niets van kunnen, is het denkbaar dat de heer die het voorrecht mag smaken in haar bed te belanden, eens extra zijn best gaat doen, teneinde het tegendeel te bewijzen. Na afloop kan hij dan afgeserveerd worden met de opmerking, dat hij heel duidelijk gepreoccupeerd was met zijn eigen prestatiedrift. Wanneer hij daarbij ook nog blijk gaf van voldoende kennis van de vrouwelijke anatomie, wordt het verwijt “vakman met waterpomptang” van toepassing, terwijl de neiging de daad in te bedden in een brede marge van knuffelen en strelen het etiket “bonafide klusjesman” kan opleveren.

Deze manier van communicatie leidt weliswaar niet tot krankzinnigheid, het gevaar van een impasse dreigt natuurlijk wel. Waarschijnlijk is slechts

één manier denkbaar om daar uit te komen: een rolwisseling waarbij mannen zich van elk initiatief onthouden en zich vol vertrouwen overgeven aan de ervaren en kundige handen van de vrouw, van wie immers bekend is dat zij heel wat mans is in bed.

.