In 1974 was de Amerikaanse psychiater Herbert Freudenberger als onbetaalde medewerker verbonden aan een hulpverleningscentrum voor drugverslaafden in New York. De drugverslaafden werden behandeld door jonge, enthousiaste, hard werkende en idealistisch ingestelde vrijwilligers. Het viel Freudenberger op dat deze hulpverleners bijna allemaal binnen een jaar een heel scala aan fysieke en psychische symptomen begonnen te vertonen. Ze leden aan overmatige vermoeidheid, raakten snel geïrriteerd, waren achterdochtig, cynisch en depressief. Ook begonnen ze contacten met verslaafden zoveel mogelijk te vermijden.

In een publicatie in 1974 gebruikte hij als eerste de beeldspraak van het opbranden om daarmee de fysieke en mentale uitputtingstoestand van de vrijwilligers te omschrijven. Freudenberger hanteerde de Engelse woordenboekdefin

itie van burnout: tekort schieten, afgemat of uitgeput zijn doordat er een buitensporig beroep is gedaan op energie, kracht of aanpassingsvermogen. Overigens werd de term al gebruikt om terminale junkies te typeren. In dezelfde tijd ontdekte de sociaalpsycholoog Christina Maslach dat bij advocaten die armen verdedigden dezelfde term in gebruik was voor collega’s die het niet meer zagen zitten.

De aandoening raakte snel populair in de Verenigde Staten. Uit een bibliografie uit 1990 bleek dat er sinds 1975 zo’n 2500 boeken en artikelen over burnout verschenen waren. Het duurde even voordat de epidemie Europa bereikte. Maar sinds 1998 is er ook in ons land sprake van een opmars, waardoor arbeidsongeschiktheidsverzekeringen in de problemen raken.

Opmerkelijk is dat het syndroom vooral toeslaat in beroepen waarin met mensen gewerkt wordt. Het onderwijs en de gezondheidszorg zijn de terreinen waar de hardste klappen vallen.

Zoals vaak bij modeziekten zijn de symptomen divers. Geirriteerdheid, vijandig gedrag, concentratiestoornissen, vergeetachtigheid, besluiteloosheid, tics en onvermogen zich te ontspannen komen veel voor. Volgens de deskundigen zijn bij echt opgebrande mensen echter altijd vier symptomen aanwezig. In de eerste plaats een gevoel van fysieke uitputting. De persoon heeft geen energie, is moe en voelt zich zwak. Daarnaast is er sprake van emotionele uitputting. Hierbij kunnen gevoelens van hulpeloosheid, hopeloosheid en in de val zitten optreden. Gevoelens van incompetentie, niet in staat denken te zijn het beroep naar behoren te kunnen uitoefenen en daarover piekeren. Tenslotte een ongevoelige, afstandelijke en cynische houding.

Positivo’s die met veel enthousiasme, idealisme en betrokkenheid beginnen aan hun loopbaan lopen het grootste risico tussen de 30 en 40 opgebrand te raken. Zonder intensieve begeleiding blijven ze arbeidsongeschikt. Dit vaak gedocumenteerde feit vormt waarschijnlijk een belangrijk deel van de verklaring van het fenomeen.

Onderwijzers, leraren, verpleegsters en artsen worden dagelijks geconfronteerd met problemen van leerlingen en patiënten. Dit vormt een zware psychologische last. In het geval van de eerste drie beroepsgroepen is bovendien sprake van maatschappelijke onderwaardering, die zich uit in een belabberde honorering. Door een en ander raken de emotionele reserves uitgeput. Om hiermee om te gaan leren de werkers een houding van “afstandelijke betrokkenheid”. Een professionele vaardigheid die zich helaas niet bij iedereen even goed ontwikkelt. De meest teleurgestelden overreageren en krijgen een onpersoonlijke, cynische attitude, waarin de oorspronkelijke betrokkenheid verandert in onverschilligheid. Hierdoor verslechtert de relatie met leerling of patiënt, waardoor het werk moeilijker wordt en gevoelens van professionele incompetentie de nare kop gaan opsteken.

Veel therapeuten denken dat burnout een gevolg is van te hard werken en komen met programma’s over time management en dergelijke, waarin geleerd wordt het werk beter in te delen. Dat werkt dus niet. Voor je het weet behoren zulke therapeuten zelf ook tot hun doelgroep.

.