Gevoel van eigenwaarde is belangrijker dan je zou denken. Dat heeft te maken met een mechanisme dat in het psychologisch bargoens cognitieve dissonantie genoemd wordt. Hiermee wordt de onaangename bewustzijnstoestand bedoeld die ontstaat wanneer je iets doet dat strijdig is met je ideeën over jezelf. Je vind jezelf bijvoorbeeld verstandig, maar je rookt wel een pakje sigaretten per dag. Mensen proberen cognitieve dissonantie te vermijden en als dat niet lukt verzinnen ze rationalisaties in een poging het gevoel weg te redeneren. De roker kan bijvoorbeeld zeggen dat de onaangename gevolgen meestal pas na de veertig ontstaan en als hij ouder is, beweren dat hij al heel lang rookt, maar er nog nooit last van heeft gehad bij het sporten.

Iemand met een grote achting voor zichzelf zal volgens deze theorie eerder de neiging hebben moreel hoogstaand gedrag te vertonen dan iemand die zichzelf weinig waard vindt. Een klassiek psychologisch experiment bevestigde deze theorie. Studenten kregen een persoonlijkheidstest voor de kiezen. Na afloop werden ze, onafhankelijk van hun prestatie, in drie groepen verdeeld. Eén groep kreeg te horen dat uit de test gebleken was dat ze volwassen, verstandig, diep en interessant waren. Een tweede groep kreeg te horen dat de uitslag liet zien dat ze onvolwassen, dom, oppervlakkig en saai waren. De derde groep kreeg niets te horen.

Vervolgens werd een tweede experiment met ze gedaan door andere psychologen. Opgemerkt werd, dat deze proefneming niets had uit te staan met de voorafgaande. Het was een kaartspel om geld dat zo ingericht was dat het mogelijk was vals te spelen zonder dat dat ontdekt kon worden. Wat de studenten niet wisten was dat vals spelen de enige mogelijkheid was om geld te winnen van de tegenstanders.

Volgens verwachting wonnen de spelers van wie de gevoelens van eigenwaarde kunstmatig verlaagd waren veel meer geld dan de studenten met de prettige uitkomst. De derde groep zat er tussen in. Uit andere onderzoekingen blijkt dat criminele en gewelddadige delicten meer gepleegd worden door mensen met een laag gevoel van eigenwaarde.

Dat betekent niet dat lieden die zeer overtuigd zijn van hun eigen capaciteiten die ook hebben. In een recent gepubliceerd onderzoek in het Journal of Personality and Social Pschychology lijkt eerder een omgekeerd verband te bestaan.

De psychologen Dunning en Kruger ontdekten dat onbekwame mensen vaak bijzonder veel vertrouwen hadden in hun eigen capaciteiten. Veel meer vertrouwen zelfs dan mensen die in werkelijkheid veel handiger en slimmer waren. Bij tests bleek dat vooral mensen die laag scoorden op logica, grammatica en humor gewoonlijk hun capaciteiten zwaar overschatten. Uitblinkers hadden daarentegen de neiging hun eigen prestaties te onderschatten. Opvallend was dat ze vaak dachten dat iedereen minstens even goed was als zijzelf.

Dunning en Kruger bedachten ook enkele verklaringen. Om dom gedrag te signaleren is een zekere mate van intelligentie nodig. Wanneer die ontbreekt zal het vermijden van cognitieve dissonantie vooral gebeuren door tegenstrijdige informatie niet op te merken. Daar komt bij dat feedback vaak uit beleefdheid achterwege blijft. Beleefd lachend publiek geeft een aantal van onze vaderlandse conferenciers bijvoorbeeld ten onrechte het idee dat zij de leukste thuis zijn.

In ieder geval laten deze wetenschappelijke uitkomsten iets zien dat iedereen al wist: slimheid maakt niet goed en domheid niet slecht. Sterker nog, wellicht ligt het verband wel andersom.