De economische wetenschap is gegrondvest op een zelf verzonnen aanname van psychologische aard. Deze luidt dat mensen bij hun economische beslissingen rationeel calculerend zullen kiezen voor het goedkoopste. Deze hypothese ligt ook ten grondslag aan de gedachte dat de markt alles in goede banen zal leiden. Veel beleid van de regering is op deze redenatie gestoeld. Zo ook het rekeningrijden. Dit zou technisch gemakkelijk uitvoerbaar zijn door een kastje achter de voorruit te plaatsen waardoor een tolpoortje de auto kan herkennen en de bezitter naderhand een rekening kan krijgen. Een systeem dat bijvoorbeeld al sinds jaar en dag rond Oslo gebruikt wordt.

De regering wil dit niet, omdat zo’n wijze van betalen geen psychologisch effect zou hebben. De automobilist moet bij het inrijden van een tolweg onmiddellijk pijn in zijn portemonnaie voelen. Anders kan de marktwerking zich niet ten volle ontplooien. Daartoe moet er een chipknip in het kastje worden gestoken, waar iedere keer een bedrag afgeboekt wordt. Dat zou voldoende pijn veroorzaken om de automobilist de trein in te jagen. Om zo’n systeem te ontwikkelen zijn grote bakken geld nodig.

De gedachte is in dit geval dat mensen in de auto zitten omdat dat de goedkoopste optie is. Drogredenen van ideologische aard zijn gewoonlijk bestand tegen de dagelijkse werkelijkheid. Wanneer je gelooft dat de mens vooral door poen gemotiveerd wordt, ben je blind voor feiten die daarmee in strijd zijn. Zo is op dit moment de benzineprijs op een record beland. Wanneer vooral geld de automobilist zou motiveren, zou dit toch een merkbaar dempend effect op de filedruk moeten hebben.

Dat is niet het geval. Ook autoverkopen trekken weer aan. Wanneer de autokoper de keuze van zijn merk liet afhangen van rationeel economische motieven, zouden we een geheel ander straatbeeld hebben. Dat merk en type auto op andere dan economische wijze gekozen worden, zou in de ministerraad toch bekend moeten zijn.

De werkelijkheid is natuurlijk dat mensen vooral door andere motieven dan geld geleid worden. De belangrijkste beweegredenen voor keuzen zijn van sociale aard. Conformisme speelt een belangrijke rol. Mensen willen vooral niet uit de toon vallen. Het schijt hebben aan anderen is een eigenschap die in de miljoenen jaren natuurlijke selectie zeldzaam geworden is.

Om die reden kunnen modes bestaan. Modes in kleren, in denkbeelden en in types auto’s. Mensen in bepaalde sociale lagen, bijvoorbeeld beroepsgroepen, zijn zelfs herkenbaar aan kleding, automerk en politieke opvatting. Zo is de kans dat een man met een corduroi broek en een trui, in een groot model Volvo stationwagon van een recent jaar, die op D66 stemt, dokter is, groot.

Binnen grote organisaties is het type leaseauto waarin men mag rijden streng ingekaderd. Promotie gaat altijd gepaard met een duurder type. Auto’s zijn tegenwoordig de duidelijkste kenmerken van sociale klasse. Een man zonder auto is als een man zonder kleren en het koffertje en de laptop waarmee hij in de trein kapsones kan maken, zijn daarmee vergeleken schamele attributen.

Sommige politici denken dat zulke lieden voor een tientje per dag uit hun auto komen. Twee uur per dag in de file staan schrikt de gelukkige autobezitter niet eens af. Als je dat er voor over hebt zijn die paar tientjes klein bier. Overigens zou het mooi zijn als het wel zou werken, dat rekeningrijden. Dan kan ik tenminste weer gewoon met mijn auto naar Amsterdam.