Twintig procent van de paren die kinderen wil slaagt daar niet in. Vroeger meende men dat dat aan de vrouw lag. Honderd jaar geleden werd dit wel geweten aan een te hoog opleidingsniveau van vrouwen. Daardoor werd de voor de voortplanting benodigde energie door de hersenen gestolen van de baarmoeder. De hooggeleerde Clarke schreef in 1873 dat op die wijze vrouwen ontstonden met monstrueuze breinen en nietige lichaampjes.

Vijftig jaar later begonnen artsen toe te geven dat onvruchtbaarheid soms ook veroorzaakt werd door te weinig spermatozoiden. Omdat door sommige stellen onvervulde kinderwens niet geaccepteerd werd en adoptie kennelijk geen alternatief bleek te zijn, moest voor deze misstand een medische oplossing gezocht worden.

De in-vitro fertilisatie werd daarvoor bedacht. De vrouw werd door een hormoonkuur tot productie van meerdere eicellen gestimuleerd, die vervolgens met een hoeveelheid sperma samengebracht werden in een reageerbuis. Na een woeste onderlinge competitie van de miljoenen spermatozoa drong dan één zaadcel elke eicel binnen. De bevruchte eicellen werden dan in de baarmoeder geplaatst.

Maar sommige mannen beschikten niet alleen over te weinig spermatozoa, de cellen die ze wel produceerden slaagden er niet in de eicel binnen te dringen. Maar ook daar werd wat op gevonden. De intracytoplastische sperma injectie, ofwel de ICSI. Bij deze techniek werd een spermacel direct in een eicel geschoten. Vanaf 1992, toen de techniek voor het eerst werd gebruikt, zijn enkele tienduizenden kinderen op deze wijze ter wereld gebracht. Omdat bijna elke onvruchtbare man zo toch vader kan worden wint de behandelwijze aan populariteit.

Over de veiligheid en lange termijn effecten bij op deze wijze verwekte kinderen is niets bekend. Medicamenten worden eerst omstandig op dieren getest voordat mensen ze mogen innemen. Een probleem is dat ICSI bij dieren niet lukt. Alleen bij apen is het wel succesvol, maar die planten zich ook niet zo snel voort. Recent is enige twijfel over deze manier van kinderen maken ontstaan.

In Human Reproduction publiceerden Renee Reijo Pera en Paul Turek van de Universiteit van Californië over een onderzoek bij mannen met te weinig spermacellen. Wanneer cellen delen, wordt het DNA gedupliceerd. Af en toe ontstaan daarbij fouten. Een normale cel heeft een aantal enziemen en eiwitten die deze defecten repareren, zodat de dochtercellen over perfecte replica’s van het originele DNA beschikken. Bij de onderzochte mannen was dit reparatiemechanisme in hun zaadcellen afwezig.

De auteurs speculeren dat de onvruchtbaarheid van de mannen een manier is van de natuur om de verspreiding van genetische defecten tegen te gaan. Cellen met DNA-fouten kunnen zich ontwikkelen tot kankercellen. Reijo Pera en Turik kwamen op het idee door een onderzoek waarbij muizen die het gen misten voor de DNA-reparatieset niet alleen tumoren ontwikkelden, maar onverwacht ook onvruchtbaar bleken. Eicellen en spermacellen met deze genetische fout stopten voortijdig met delen.

Het lijkt waarschijnlijk dat jongetjes die via ICSI ter wereld zijn gekomen de onvruchtbaarheid van hun vader zullen erven. Onduidelijk is of de defecte reparatieset ook aan andere dan geslachtscellen wordt meegegeven. Gelukkig leiden ernstige defecten in dit reparatiesysteem gewoonlijk tot spontane miskramen. De auteurs pleitten niet voor een verbod van ICSI. Wel vinden ze dat paren die zich op die wijze willen voortplanten gewezen moet worden op deze risico’s. Wegens gebrek aan verdere wetenschappelijke evidentie een nutteloze aanbeveling.