pratende apen - door peter bügel
Enige tijd geleden stond in de Wetenschap en Onderwijs bijlage van NRC-Handelsblad een interview met professor Philip Lieberman over de evolutie en het ontstaan van de oertaal. Lieberman is hoogleraar taalkunde en cognitieve wetenschappen aan de Brown universiteit in Amerika en was een weekje te gast bij het Max Planck Instituut voor Psycholinguïstiek in Nijmegen. Klaarblijkelijk ging zijn belangstelling vooral uit naar het ontstaan van de taal bij de oermens.
Nu is het met de menselijke geschiedenis zo gesteld dat niemand iets zinnigs kan zeggen over dingen die pakweg langer dan zo’n drieduizend jaar geleden gebeurd zijn. Dat betekent dat de tijd daarvoor ingevuld kan worden met de meest fantastische theorieën. Een gulden regel is dat elke theorie die handelt over iets oers flauwekul is.
Zo zou alles in den beginne ontstaan zijn uit de oerknal. Recent worden allerlei structuren in de kosmos ontdekt die ouder zijn. Het leven zou ontstaan zijn door toevallige verbindingen in de oersoep. Ondanks heftig geëxperimenteer is men er nog steeds niet in geslaagd dit kunstje na te doen.
Dan nu het ontstaan van de oertaal bij de oermens. Het ontstaan van de taal heeft alles te maken met de anatomie van strottenhoofd en onderkaak. Volgens Lieberman bleken mutaties met zo’n spraakorgaan een grotere overlevingskans te hebben. Onze naaste broeder, de chimpansee kan alleen gebarentaal leren en dat zou lastig zijn omdat je daarmee steeds je handen vol hebt. Ook de Neandertaler was in het nadeel, want die had veel te sterke kauwspieren, zodat hij alleen langzaam kon praten.
Deze bespiegelingen zijn wetenschappelijk even interessant als een gesprek tussen een sportjournalist en een trainer over de oorzaken die leidden tot het verliezen van een belangrijke voetbalwedstrijd. Het zijn verklaringen achteraf. Wanneer het tweetal voor de wedstrijd een betrouwbare voorspelling had kunnen doen op grond van dezelfde argumenten was ernaar luisteren de moeite waard geweest.
De waarde van het achteraf verklaren wordt aardig geïllustreerd in het boek “La Planete des Singes” van Pierre Boule. Op de beschreven planeet zijn door een speling van het lot de apen intelligent geworden en zitten de mensen in de dierentuin. Een geleerde aap legt uit hoe dit te verklaren is.
Apen en mensen hebben, zo zegt hij, een gemeenschappelijke voorouder. De aap was alleen veel beter toegerust door de natuur. Hij had een opponeerbare grote teen, terwijl de mens een platte onbruikbare voet had. De apen konden daarom gemakkelijk de bomen in. Hierdoor hoefden zij minder beducht te zijn voor natuurlijke vijanden waardoor zij zich meer aan het hogere geestelijke konden wijden.
Bovendien verwierven zij door deze habitat een superieur ruimtelijk inzicht, waardoor zij haast vanzelfsprekend overgingen tot de constructie van gereedschappen. Het vervaardigen en gebruiken ervan ging hen ook veel gemakkelijker af door hun lenige voet. Door het verlies van zijn vacht kon de mens alleen rond de evenaar leven en bleef zeldzaam omdat hij een gemakkelijke prooi was voor roofdieren. Daarom is hij nog slechts te vinden in enkele reservaten en dierentuinen.