
raar - door peter bügel
Volgens erkende methodologen en wetenschapsfilosofen is de wetenschap een gelukzalige spiraal, waarin wij van theorie naar hypothese via toetsing steeds hoger cirkelen naar nieuwe theorieën die dan weer op een hoger niveau toetsbare hypothesen opleveren, excelsior, naar het verre blauw waar de waarheid zetelt.
Wanneer hypothesen niet bevestigd worden formuleren we gewoon nieuwe en beginnen onverdroten van voren af aan. Een forum van eminente wetenschappers heeft toezicht over dit verheven gebeuren zodat uiteindelijk slechts theorieën met een gering twijfelgehalte de handboeken bereiken.
Informatieverwerkende machines hebben dit proces tot grote hoogte opgestuwd, zodat momenteel de mate van onzekerheid van onze theorieën steeds kleiner wordt.
De praktijk wijkt enigszins af van dit comfortabele beeld. De schijn van vooruitgang in de wetenschap heeft te maken met selectief publiceren. Net als de slimme bommen in het bombardement op Libië worden vaak veel dingen geraakt waar men als wetenschapper liever niet over spreekt. Zij passen op geen enkele wijze in de theorie, en voeren tot geen enkele toetsbare hypothese. Sommige worden wel bekend.
Beroemd is het Einstein-Podolsky-Rosen-experiment. Tussen de wereldoorlogen waren genoemde heren experimenten aan het doen met zogenaamde gepaarde deeltjes. Door trucs met kleine openingen en elektromagnetisme slaagden ze erin de deeltjes te scheiden en elk een andere richting op te laten vliegen. Raar was, dat wanneer je na enige tijd het ene deeltje via een magneet omhoog dwong, het andere tegelijkertijd naar beneden zwenkte. Einstein, Podolsky en Rosen snapten er niks van en bedachten rare theorieën over sneller dan licht communicatie tussen subatomaire deeltjes.
Maar niet alleen in de natuurkunde is niet alles zoals de wetenschapper dat graag zou zien. In de psychologie bijvoorbeeld heerst al sinds de aanvang de strijd tussen aanleg en opvoedingsaanhangers. Welke eigenschappen zijn erfelijk en welke worden aangeleerd? Een elegante procedure om dat uit te zoeken is het eeneiige tweelingonderzoek. Je neemt een eeneiige tweeling waarvan de leden sinds de geboorte afzonderlijk, en liefst zo verschillend mogelijk zijn opgevoed. Wat ze dan nog gemeen hebben zou erfelijk zijn, de eigenschappen die verschillen zijn aangeleerd.
In 1979 bracht de psycholoog Bouchard zo’n tweeling samen, waarvan de leden sinds de geboorte in 1945 gescheiden opgegroeid waren geweest in families van zeer verschillende sociale klasse. P.Watson beschrijft in zijn boek “Twins” wat er aan de hand was.
Het rare was dat ze allebei dezelfde sieraden droegen. Toen ze de huwelijksfoto’s bekeken bleken ze allebei dezelfde bruidsjurk gedragen te hebben. Ze hadden allebei twee kinderen. Bij de een heetten ze Richard Andrew en Catherine Louise, bij de ander, Andrew Richard en Karen Louise. Voorts bleken ze dezelfde protestante sekte aan te hangen.
Tijdens de Advancement of Science-bijeenkomst van 1989 claimde Bouchard dat dit alles dus erfelijk was. Niet iedereen vond het even gemakkelijk te geloven dat bijvoorbeeld bruidsjurk en naamkeuze in de genen zetelden.
In beide gevallen heeft men de richting van onderzoek verlaten. Bij het tweelingonderzoek heeft men zich gestort op minder rare dingen. Het deeltjesonderzoek is karikaturaal geworden. Circuits om ze kapot te
maken kosten miljarden. Over EPR-effect hoor je weinig meer. Het onderzoeken van rare processen leidt niet tot carrière in de wetenschap.