
de geest van het geheel - door peter bügel
In een vakantie raakte ik verzeild op het bovenwindse eiland Bequia. Hoewel juli was het daar carnaval. Vrachtwagens reden rond met calypsobands in de achterbak die via onwaarschijnlijk grote geluidstorens interessante teksten uitbliezen. “Not a woman ever complain ‘bout me. I ain’t boasting but I know I have durability. If a woman ever say that I ever leave she dissatisfie. She lie, she lie, she lie.”
Achter deze langzaam rijdende vrachtwagens bewogen zich slangen zwarten, kruis tegen kont, man-vrouw, man-vrouw. De zeer energieke en expliciete heupbewegingen zouden opwindend gewerkt hebben wanneer het niet zo verdomde heet en vochtig geweest was.
Bij nadere beschouwing bleek op de gezichten geen seksuele opwinding te bespeuren. In plaats van geilheid was een afwezige gelaatsuitdrukking regel. De bewegingen van het onderlijf waren klaarblijkelijk automatisch.
Misschien omdat iedereen zwart was viel me een overeenkomst in met danspartijen in Afrika, waar iedereen op en neer springt tot het individuele bewustzijn er de brui aan geeft en betrokkenen in trance geraken en er later niets over te vertellen hebben.
Een en ander wordt vaak als primitief beschouwd. Iets dat in onze beschaafde westerse wereld niet meer voorkomt. Dat is niet zo. Wanneer veel mensen samenzijn voor iets feestelijks is het bij ons niet anders. Het hossen tijdens het carnaval in Sittard, hup Holland hup bij de interland, de polonaise, inhaken maar.
Het bijzondere is dat deze activiteiten geen persoonlijk genoegen opleveren. De persoon in kwestie is namelijk niet thuis tijdens de evenementen. Er moet dus een andere reden zijn. Iets bovenpersoonlijks, dat iedere keer wanneer voldoende mensen gemeenschappelijke emoties hebben de kans grijpt om tot leven te komen. Wanneer de emoties gepaard gaan met gemeenschappelijke activiteit, bijvoorbeeld dansen, schreeuwen in een stadion, ruiten ingooien, lynchen, olé olé roepen, komt de bovenpersoonlijke instantie sneller tot leven.
De Bijbelse opmerking “gaat tot de mieren en wordt wijs” betekent misschien iets anders dan een oproep tot ijver. De ingewikkelde sociale organisatie van de mierenhoop is niet te verklaren uit de bedrading van de individuele mier. De mieren gedragen zich als cellen in een doelgericht organisme. Of het collectief mieren bewustzijn heeft is een academische vraag.
Jung heeft voor mensen het collectief onbewuste bedacht. In dromen en invallen krijgen we soms kleine erupties van universele symbolen de zogenaamde archetypes. Wanneer Jung verder doorgedacht had zou hij misschien het onbewuste van het collectief bij de mens gelegd hebben. Dat wat in de individuele mens onbewust was zou wellicht zelf wel weet hebben van eigen bestaan.
Het collectief zou een persoonlijkheid kunnen hebben zoals een god of een land. Uit de geschiedenis weten we dat drie eigenschappen tekenend zijn voor dergelijke gedrochten: ze zijn dom, jaloers en bloeddorstig.
Een oppervlakkige beschouwing leert dat het massabewustzijn met wantrouwen bejegend moet worden. Een opvallend gebrek aan consideratie met het individuele lid van de troep is steeds kenmerkend.
De mens lijkt op een bloedlichaampje in een groter organisme. Het individu is van geen belang voor het voortbestaan van het collectieve bewustzijn. Zelf komen we niet op de gedachte dat het geheel ook een geest zou hebben. Wij denken, dus zijn we er. Maar misschien denken we maar dat we kunnen denken en geschiedt het echte denken via ons.