Alle duurdere kleurendrukweekbladen in Nederland lijken momenteel gesponsord te worden door de auto-industrie. Bijna elk merk vertoont wekelijks liefst over twee pagina’s in kleurendruk iets nieuws. Afgezien van de “sportieve striping”, aerodynamische spoilers en elektrisch bedienbare bestuurders­stoelen is er niet zelden sprake van vier kleppen per cilinder, katalysatoren en relatief laag benzineverbruik door onverwoestbare elektronische sturing.

Al deze vindingen, zo wordt gesuggereerd, zijn speciaal met het oog op het zo kostbare milieu door de auto-industrie, na geldverslindende research in de nieuwste generatie vierwielers toegepast, zonder dat daarbij overigens het sportieve karakter van het in de file staan verloren gaat. Vooral de katalysator wordt veelgeprezen omdat daarmede de schadelijkste stoffen weg gefilterd worden. De technische evolutie van de automotor sinds het einde van de negentiende eeuw zou men moeten vergelijken met het Darwinistische gebeuren, dat via de primaten leidde tot de homo sapiens.

Deze opschepperij is misplaatst. De automotor is sinds de voorvorige eeuw in principe ongewijzigd gebleven. De motor wordt verbrandingsmotor genoemd omdat er fossiele brandstof, olie of gas, in verbrand wordt. Deze brandstof wordt in een verbrandingskamer, de cilinder gestoven en vervolgens, wanneer het benzine of gas betreft door een elektrische vonk tot ontbranding gebracht. Door de verwarming die daardoor optreedt zet het gas uit en drukt een zuiger weg.

Door dit steeds te herhalen verkrijgen we een heen en weer gaande beweging van de zuiger. Deze wordt via zuigerstang, krukas met vliegwiel moeizaam omgezet in een draaiende beweging die op de wielen kan worden overgebracht. Heel ingenieus: verbranding geeft warmte en warmte beweging. Het probleem is echter dat maar een klein beetje van die warmte in beweging omgezet wordt. Een groot gedeelte verdwijnt via de uitlaat de vrije natuur in en de rest verwarmt de motor.

Zonder ingrijpen zou binnen korte tijd een Japanse meltdown van deze contraptie plaatsvinden. De zaak moet dus, bedacht men honderdvijftig jaar geleden, gekoeld worden. In die lang vervlogen dagen verwarmde men huizen nog met open vuren recht onder wijde open schoorstenen en was dubbel glas onbekend. Ook was er nog geen subsidie voor woningisolatie.

Langs de verbrandingsruimte lopen daarom kanaaltjes waar water door gepompt wordt. Dit wordt vervolgens naar een radiator geleid. In onze tijd worden radiatoren gebruikt om goed geïsoleerde ruimtes te verwarmen. Zo niet in de negentiende eeuw: deze radiator wordt gebruikt om warmte aan het heelal af te geven.

Omdat zelfs bij hoge snelheid de buitenlucht niet snel genoeg door de radiator blaast om hem af te koelen moet er ook nog energie gebruikt worden om een ventilator aan te drijven. De automotor kan dus beschouwd worden als een rijdende combinatie van c.v. en heteluchtverwarming, waarbij de warmte zoveel mogelijk naar buiten gestuwd wordt.

Wanneer we volgens deze unieke principes ons huis zouden verwarmen zouden we allemaal deurloze koelkasten op het dak kunnen monteren.

De binnenkant zou naar de lucht gericht moeten worden en de aan de achterzijde opgewekte warmte naar binnen geleid. Uiteraard dienen de

kasten ’s winters volgepropt te worden met isolerend materiaal en een beetje op temperatuur gebracht te worden met de aan de achterzijde opgewekte warmte. En dan jaarlijks natuurlijk een nieuwe aerodynamische dakvorm en leuke striping voor de veeleisende consument.