lief klein - door peter bügel
In Noord Groningen ligt het dorpje Pieterburen. Er moet een tijd zijn geweest dat het daar landelijk en rustig was. Dat is niet meer zo. Een aanzienlijk gedeelte is geasfalteerd en parkeerplaats geworden. Duizenden toeristen verdringen zich dagelijks in de enige straat die het dorp rijk is.
Twee attracties zijn hieraan debet. De eerste is het zogenaamde wadlopen. Het in groepen, van soms honderden deelnemers door de zwarte modder blubberen onder leiding van gidsen, die in de loop der tijden een guru-achtige uitstraling hebben gekregen.
De andere trekpleister is al even wonderlijk: de zeehondencrèche van Lenie’t Hart. Het betreft hier een instelling die meer of minder zieke zeehonden op het wad vangt en ze enige tijd opsluit in een soort dierentuin ter bezichtiging. Deze zeehonden worden “gered”. Niet elke zeehond wil graag gered worden. Op sommige moet je wel met drie man gaan zitten, zoals een vooraanstaand vanger laatst in een interview verklaarde.
Maar niet alleen op het wad worden zeehonden gered. Soms moet de verkeersleider van vliegveld Eelde in het holst van de nacht opdraven omdat per militair vliegtuig uit Zestienhoven een zeehond aankomt, die gered is in de Zeeuwse wateren. Een onbevestigde anekdote wil dat een zeehond erin geslaagd is deze luchtreis al twee keer te ondernemen. Volgens de publiciteitsmachine van deze gespecialiseerde dierentuin komen er toeristen uit de hele wereld. Met de auto komen veelal Duitsers. De verkoop van kleine van uiteraard imitatiebont vervaardigde zeehondpoppen is een goudmijn.
Om de populariteit van deze instelling te verklaren is een theoretisch uitstapje naar de evolutie van de mens noodzakelijk. Zoals het er nu uitziet heeft de evolutie twee kenmerken. Ze verloopt sprongsgewijs, daarom worden b
ijvoorbeeld nooit tussenvormen gevonden tussen reptiel en zoogdier of tussen aap en mens. Er zijn allerlei missing links. Een tweede kenmerk is dat in de evolutie onderdelen niet zozeer worden vervangen als wel gecombineerd met nieuwe structuren.
Zo hebben wij in onze hersenpan nog dezelfde hersenen als een hagedis: de hersenstam. Daarbovenop is een zoogdierbrein gestapeld: het limbische systeem. Tot zover zijn we gelijk aan een koe of, nu we het er toch over hebben, een zeehondje. Wat ons echter de kroon der schepping maakt is de kronkelige walnootachtige structuur die over die hele handel heen ligt: de neocortex.
Door deze laatste toevoeging kunnen we in zekere mate redelijk denken en zijn we ons bewust van ons bestaan. Dolfijnen en walvissen hebben overigens een grotere en veel kronkeliger neocortex. Het probleem bij de mens was dat zijn schedel door de nieuwe toevoeging aanzienlijk groeide, en omdat in die oude tijden de keizersnede nog niet gangbaar was moeten we aannemen dat deze evolutionaire verfraaiing in den beginne op gespannen voet stond met het leven van moeder en kind.
De oplossing die de evolutie ervoor vond was het prematuur geboren laten worden van de kleine slimmeriken. Maar zoals elke oplossing bracht ook deze nieuwe problemen met zich. De nieuwgeborenen waren klein en volstrekt hulpeloos gedurende lange tijd. En zo is de liefde voor het kleine hulpeloze een survivalkenmerk van de mens geworden. Families zonder deze kenmerken stierven uit. En wat is hulpelozer dan een klein wezentje zonder armen of benen dat op een zandplaat om zijn moeder huilt?