
homeopathie - door peter bügel
Van alle kwalen die een mens kan krijgen gaat zo’n negentig procent vanzelf over. Ze zijn selflimiting. De resterende tien procent leidt naar het graf. Het effect van dokterlijk ingrijpen is statistisch niet interessant. Deze feiten zijn bij de Nederlandse bevolking niet bekend. Bij lichamelijke ongemakken roept men de hulp van dokter, kwakzalver of drogist in.
De genezing die meestal optreedt wordt aan behandeling en medicamenten van voornoemde instanties toegeschreven. Zij laten dit zich uiteraard met vreugde welgevallen. Een koddig aspect van deze stand van zaken is dat elke behandeling meestal succesvol is en door het grote publiek daarom serieus genomen wordt. Wat het grote publiek slikt brengen de omroepen vanwege de heilige kijkcijfers.
Zo worden de amusante denkbeelden van de heer Hahnemann het volk ter lering aangeboden. Hahnemann was driehonderd jaar geleden een zeer dappere geneesheer. In die tijd was het ingrijpen van dokters bij ziekten vaak een onbedoelde en onhandige poging tot euthanasie.
Gloeiend ijzer en kokende olie bij de behandeling van wonden, aderlaten, purgeren, klysma’s bij ziektes die zelf al een uitdrogend effect hadden en giftige medicamenten zoals kwik bij de behandeling van syfilis. De theorieën die hier achter zaten hadden een, laten we zeggen, speculatief karakter. Hahnemann was de voorloper van de huidige experimentele geneeskunde. Hij formuleerde hypothesen en nam proeven, vaak op zichzelf. Vooral dit laatste verdient nog steeds navolging.
Zijn theorie luidde Similia similibus curentur, het gelijke worde door het gelijke genezen. In die tijd had de Spaanse geestelijkheid van de Zuid-Amerikaanse Inca’s de genezende werking van kinine leren kennen. Dit zogenoemde Jezuïetenpoeder hielp tegen de koorts die de in die tijd in Europa wijd verspreidde malaria veroorzaakte. Hahnemann was hier bij toeval overgevoelig voor: hij kreeg koorts wanneer hij een minieme hoeveelheid van het poeder tot zich nam.
Hierdoor meende hij een universeel genezend principe ontdekt te hebben. Zijn opvattingen beschreef hij in 1811 in het zes delen tellende Reine Arzneymittellehre. Een belangrijk principe van Hahnemann was dat geneesmiddelen verdund en geschud moesten worden. Tienmaal verdund heette D1, een miljoen maal D6. Een geneesmiddel verkreeg een grotere potentie naarmate het meer verdund en geschud was.
In zijn tijd was het gebruik van deze “geneesmiddelen” natuurlijk veel minder gevaarlijk dan de behandeling van reguliere dokters. Het feit dat bij D6 de kans dat er nog een molecuul van de geneeskrachtige stof in de oplossing zit ook een op de miljoen is
, was in die tijd nog niet bekend.
Het aardige van deze ideeën was dat men niets over ziekteleer hoefde te weten. Het kwam erop aan de symptomen zo zorgvuldig mogelijk uit te vragen en dan een stof op te zoeken die bij gezonden dezelfde symptomen veroorzaakte. Wanneer een patiënt b
ijvoorbeeld moest huilen om de schoonheid van een maanverlicht landschap kon volgens Hahnemann een verdunning van bismuth worden voorgeschreven omdat in die tijd bekend was dat deze stof dezelfde verschijnselen bij gezonden kon veroorzaken.
Omdat symptomen bij elke patiënt weer anders zijn was de keuze van verdunning individueel. Wanneer Hahnemann wist hoe onze apothekers en drogisten zich momenteel verrijken met middelen tegen kwalen, zoals verkoudheid en griep, in plaats van medicamenten tegen hoogst persoonlijke symptomen, zou hij zich in zijn graf omdraaien.