Thomas van Aquino leefde van 1224 tot 1274. Hij werd wel de doctor angelicus, engelachtige leraar genoemd. Hij was monnik, wijsgeer en theoloog. Wetenschap werd in die tijd in de kerk bedreven. Om aanzien te verwerven moest men een toga aantrekken. Restanten van deze traditie komen nog in het hedendaagse universitaire leven voor. Bij sommige gelegenheden verkleden professoren zich als geestelijken.

Thomas meende een bewijs voor het bestaan van god te hebben gevonden. Net als Aristoteles veronderstelde hij dat beweging niet vanzelf kon ontstaan. Elke beweging kende een veroorzaker. Consequent doordenkend moest er dus een uiteindelijke zelf niet bewogen beweger bestaan. Een maker van de wereld. Dit wordt sindsdien het kosmologisch godsbewijs genoemd.

Tegenwoordig is een ander godsbewijs in zwang. Men wijst erop dat het bestaan van leven zo onwaarschijnlijk is dat er wel een scheppende intelligentie achter moet zitten. Wanneer de kracht waarmee kerndeeltjes elkaar aantrekken een fractie groter of kleiner zou zijn, is de vorming van water uit waterstof en zuurstof onmogelijk. Wanneer de zon iets koeler of warmer zou zijn of de aarde iets dichterbij of verderaf had gestaan zat u dit stukje ook niet te lezen omdat het leven in zijn huidige vorm niet ontstaan was. Het wemelt van zulke toevalligheden. Alles bijeengenomen is het ontstaan van het leven ongeveer even waarschijnlijk als het maken van een doelpunt in een goal op Mars in een trap vanuit het Ajaxstadion.

Iets dat zo onwaarschijnlijk is dat het aan het onmogelijke grenst, moet wel bedacht veroorzaakt zijn. In het postmoderne religieuze denken wordt het heelal opgevat als een reusachtig levend denkend wezen dat slechts een doel voor ogen stond: de omstandigheden zo beheersen dat ergens in een uithoek de Mens ontstaat.

Eigenlijk zijn deze pogingen het bestaan van een god te bewijzen niet veel anders dan een streven naar zelfverheffing. De mens is fantastisch en uniek, de hele kosmos bestaat slechts om hem te produceren.

Maar dit is niet de enige denkfout. Belangrijk is dat een gebeurtenis helemaal niet bijzonder is omdat hij onwaarschijnlijk is. Wanneer je in een doos een miljoen papiertjes stopt met alle getallen van 1 tot miljoen is het helemaal niet gek als je daar een papiertje uit haalt met een getal erop. Het is onzin om dan te zeggen: “hoe is het mogelijk, dat ik dit getal nou juist moest hebben, de kans is 1 op de miljoen!” Wanneer je met bridge dertien kaarten gedeeld krijgt is de kans juist die hand te treffen 1 op de 635.013.559.600. De kans op een rommeltje of dertien schoppen is daarbij precies even groot.

Gebeurtenissen worden pas echt onwaarschijnlijk wanneer ze tevoren voorspeld worden. Als dat niet zo is, is alles even waarschijnlijk en zegt het feit dat de waarschijnlijkheden miniem zijn niets. De Engelse filosoof Bertrand Russell placht dit te illustreren door te verwijzen naar de nummerborden van passerende auto’s. De waarschijnlijkheid dat juist die nummerborden voorbijkomen is zo klein dat wel van een wonder gesproken moet worden.

Een wonder is het pas wanneer iemand ze van te voren voorspeld had.

Statistiek is geen basis voor het bestaan van god. Disraeli zei het al:”there are three kinds of lies: lies, damned lies, and statistics.”