In de zeventiger jaren ontstonden groepen voor kankerpatiënten. Het idee was dat de patiënten elkaar konden steunen in de laatste fase van hun leven. Als voorbeeld dienden groepen van vrouwen met uitgezaaide borstkanker. Sommige artsen en psychologen bekritiseerden het verschijnsel. Het zou demoraliserend werken elkaars aftakeling mee te maken.

De Canadese psychiater David Spiegel was het daar niet mee eens. Volgens zijn ervaring konden zulke groepen juist bijdragen aan psychologische groei. Hij deed er een vergelijkend onderzoek naar. In 1981 publiceerde hij de resultaten. De vrouwen in de steungroepen bleken inderdaad psychologische gezonder dan vrouwen uit een controlegroep die niet aan zulke groepsbijeenkomsten hadden deelgenomen.

In die tijd begonnen sommige artsen en kwakzalvers te beweren dat je met de juiste mentale houding kanker kon overwinnen. Spiegel ergerde zich daaraan. Patiënten die niet genazen begonnen zich schuldig te voelen.

Om die reden bekeek hij de resultaten van zijn onderzoek opnieuw. Hij verwachtte te vinden dat de vrouwen in de steungroepen even lang overleefden als de anderen. Dat, met andere woorden, hun psychologische gesteldheid geen invloed had op de mortaliteit.

Tot zijn verbazing moest hij echter constateren dat de vrouwen in de ondersteuningsgroepen gemiddeld 18 maanden langer leefden. Spiegel publiceerde deze resultaten in 1989 met de waarschuwing dat het oorspronkelijke onderzoek niet opgezet was om naar de mortaliteit te kijken en dat een methodisch beter opgezet onderzoek nodig was.

De theorie ging echter een eigen leven leiden. Patiënten begonnen zich verplicht te voelen deel te nemen aan dergelijke groepen om hun leven te verlengen. Een ander effect was dat het moeilijk werd de theorie te testen. Voor een goed onderzoek was het nodig dat ook vrouwen in een controlegroep zouden plaats nemen die geen groepsbijeenkomsten meemaakte.

Zo groot was het geloof in de heilzame werking van de ondersteuningsgroepen, dat zulke vrouwen nauwelijks te vinden waren. De American Cancer Society die het onderzoek van Spiegel herhaalde kon door deze moeilijkheid geen significante resultaten leveren. Ook Spiegel zelf, die een vervolgonderzoek opzette, had grote moeite vrouwen te vinden die zonder steungroep verder wilden.

Het is daarom uitzonderlijk dat er nu toch een gedegen onderzoek geslaagd is. Dr. Pamela Goodwin

, een oncoloog van de Universiteit van Toronto, publiceerde de resultaten in de New England Journal of Medicine. Ze had 235 vrouwen met gevorderde borstkanker gerecruteerd. 158 daarvan volgden wekelijkse ondersteuningsgroepen, 77 niet. Ook Goodwin had moeite vrouwen ervan te overtuigen dat het nut van de steungroepen niet vast stond. De wekelijkse groepsbijeenkomsten werden geleid volgens de instructies van Spiegel. Alle groepsbegeleiders werden door hem getraind en begeleid.

De uitkomst was dat de gemiddelde overlevingstijd in de steungroepen 17,9 maanden was. De vrouwen die geen groepsbegeleiding gehad hadden overleefden gemiddeld 17,6 maanden. Een niet significant verschil.

Groepsparticipatie bleek wel andere voordelen op te leveren. De vrouwen in de groepen zeiden zich beter te voelen en meer controle over hun pijn te hebben. Bovendien konden ze elkaar waardevolle adviezen verstrekken.

Goodwin was door deze resultaten niet teleurgesteld. Ze vond ze bevrijdend. Vrouwen zijn, naar haar idee, nu vrij zelf de keuze maken voor of tegen groepen. Ze hoeven er niet in om ‘er alles aan te doen’. Voor vrouwen die er niet op gesteld zijn elke week verplicht in een groep over hun kanker te praten lijken mij deze uitkomsten een opluchting.

Vast niet iedereen vindt het een plezierig vooruitzicht elke week in een steeds kleiner wordend gezelschap over je ongeneeslijke aandoening te praten; voor je bestwil.