machteloos - door peter bügel
Laagopgeleide mensen leven in Nederland gemiddeld twaalf jaar korter in goede gezondheid dan mensen met veel opleiding. Dat was de boodschap van de commissie Albeda in het rapport ‘Sociaal-economische gezondheidsverschillen verkleinen’. Twintig jaar geleden werd ditzelfde beleidsdoel geformuleerd. In het magische jaar 2000 moesten de sociaal-economische gezondheidsverschillen met een kwart zijn verminderd. De verschillen zijn sindsdien echter groter geworden.
Bij het verklaren van de ongezondheid van armere mensen worden gewoonlijk de usual suspects ten tonele geroepen. Roken, slechte voeding, met name teveel vet en te weinig groente en fruit en natuurlijk te weinig sport. Voorlichting zou hier veel goed kunnen doen. Dit is een misvatting.
Al sinds honderden jaren is duidelijk dat mensen uit lage sociale klassen hoger scoren op vrijwel alle ziekten die bestaan. Een klassiek onderzoek hiernaar is in 1978 gedaan door Michael Marmot van de Universiteit van Londen bij Britse ambtenaren. De laagste beambten bleken vier maal zo vaak door een hartaanval getroffen te worden dan de hoogste. Dat lag maar zeer gedeeltelijk aan de ongezondere gewoontes van de laagstbetaalden.
Wanneer je corrigeerde voor bloeddruk, cholesterolgehalte, roken, fysieke activiteit enzovoort, bleef toch nog een drievoudig verschil bestaan. Het meest opvallende resultaat was echter dat ambtenaren die maar één trapje lager dan de absolute top stonden, zoals artsen en juristen, twee keer zoveel hartinfarcten kregen dan hun superieuren.
Deze uitkomst wekte verbazing. Artsen en juristen zijn niet arm, hebben geen slechte huizen of minder toegang tot de gezondheidszorg, geen slechte opleiding of eenzijdige voeding. En het ging niet alleen zo met de subtop. Wanneer je sociale positie en hartziekten tegen elkaar afzette, was er een geleidelijke toename van ziekte bij lager wordende positie te zien. De Amerikaanse epidemioloog Leonard Syme vond een soortgelijke gradiënt vrijwel overal op de wereld en voor bijna elke ziekte die bestudeerd was.
Niet alleen gaan armere mensen eerder dood. Ook kinderen worden er de dupe
van. In 1996 publiceerde de Engelse Child Poverty Action Group, het rapport: Not to be ignored. De conclusie was dat relatieve armoede funest is voor de gezondheid van kinderen. Op dat moment betrof dat in Engeland meer dan vier miljoen kinderen. Eén van de vier tweeoudergezinnen en zes van elke tien eenoudergezinnen leefde in relatieve armoede.
De arme kinderen hadden een vijf keer zo grote kans om te verongelukken, een vijf keer zo grote kans schizofrenie te ontwikkelen en een zeven keer zo grote kans te sterven door zelfmoord. Opvallend was dat deze gezondheidsverschillen helemaal teruggevoerd konden worden op inkomensongelijkheid. Het ging meer om relatieve verschillen dan om absolute armoede.
De kinderen kregen door zich te vergelijken met meer fortuinlijke collegaatjes een gevoel van falen, dat een sterk effect op hun stemming en gedrag had. Ook werden ze erdoor gesterkt in de neiging meer risico’s te nemen om toch maar wat satisfactie te ondervinden.
De oorzaken van de mindere gezondheid zijn voornamelijk psychologisch. Men is gezonder naarmate men meer invloed kan hebben op de gebeurtenissen die bepalend zijn voor het eigen leven. Zo is uit onderzoek gebleken dat conducteurs en machinisten vaker ziek zijn en minder oud worden dan de leden van hun directie. Staken tegen het rondje om de kerk is daarom gezond.