Er is een verschil tussen ziekten en diagnoses. Je zou kunnen zeggen dat ziekten dingen van de natuur zijn en diagnoses uitingen van de cultuur. In verschillende tijden en culturen waren uiteenlopende diagnoses voor dezelfde symptomen in zwang. Zo kan koorts bij ons vallen onder de diagnose ‘kou gevat’. In Afrika komt de medicijnman daar niet mee weg. Hij zal eerder denken aan een vertoornde dode voorouder.

De daaruit volgende therapie zal ook verschillend zijn. Onze landgenoot zal aangeraden worden de koude buitenlucht te mijden, terwijl de lijdende zwarte offers moet brengen. Beide diagnoses en hun behandeling hebben geen enkele wetenschappelijke grondslag.

Verschillende tijden leveren ook andere gezichtspunten op. Bulemia, de aandoening waarbij men zich volpropt om zich vervolgens door opgewekt braken weer te ontlasten, was een verfijnde aristocratische gewoonte in het oude Rome. ME, het chronisch vermoeidheidssyndroom, heette in de vorige eeuw neurasthenia: zwakke zenuwen.

De tak van het medisch bedrijf waar het onderscheid tussen afwijkingen en diagnoses het meest in het oog springt is de psychiatrie. Een voorbeeld is de diagnose depressiviteit.

Volgens de meeste gezondheidsexperts is depressiviteit sinds de tweede helft van de twintigste eeuw in veel landen schrikbarend toegenomen. Volgens de World Health Organisation zal het omstreeks 2020 nummer één zijn op de toptien van gezondheidsproblemen. De gezondheidsorganisatie laat zich curieus genoeg niet uit over de oorzaak van deze opmerkelijke stijging. Waarschijnlijk omdat ze van mening is dat maatschappelijke factoren niet tot haar domein behoren.

Depressiviteit kenmerkt zich onder andere door een sombere kijk op de toekomst. Het lijkt voor de hand te liggen dat pessimisme over het lot van de wereld er niet los van staat. De Engelse auteur Oliver Bennett beschrijft in zijn boek Cultural Pessimism: narratives of decline in the postmodern world vier oorzaken van zulk pessimisme.

De eerste wordt veroorzaakt door zorgen over het milieu. Zoals James Lovelock, beroemd door zijn Gaia-hypothese, het verwoordde: Het is alsof je in een auto zonder remmen de berg afraast. Het enige dat je kunt doen is geen gas geven. Maar te pletter rijden zal je.

De tweede oorzaak van pessimisme is het idee van het teloor gaan van waarden en normen. Hierdoor neemt misdadigheid, geweld en terreur steeds toe. Dit leidt op zijn beurt weer tot meer autoritaire en repressieve vormen van regeren.

De derde oorzaak heeft te maken met de wetenschap. Deze wordt meer en meer gezien als dienaar van de militair-industriële, medisch-farmaceutische en genetisch-industriële maffia. Bovendien propageert ze een gedepersonaliseerd zinledig wereldbeeld zonder betekenis of doel.

Tenslotte is er de opkomst van het wrede nieuwe kapitalisme. Een veel agressievere variant dan het oude kapitalisme uit de tijd van Ford. Veel productiever, maar met meer sociale onzekerheid voor de werknemers. Deze ondernemingswijze wordt door politici gewoonlijk geprezen om zijn ‘flexibiliteit’ en is de oorzaak van grotere ongelijkheid en sociale desintegratie.

Het is niet vreemd dat hierdoor gevoelens van onzekerheid en machteloosheid ontstaan. Een pessimistisch wereldbeeld ligt voor de hand. Uit veel psychologisch onderzoek blijkt dat gewone, ‘gezonde’ mensen er meestal onrealistisch positieve toekomstverwachtingen op na houden. Ze overschatten hun vermogen invloed uit te oefenen op de loop van de gebeurtenissen en denken dat alles wel goed zal aflopen. Dergelijke positieve illusies zouden onontbeerlijk zijn voor onze geestelijke gezondheid.

Meer en meer wordt duidelijk dat steeds meer mensen moeite krijgen zulke waandenkbeelden vast te houden. Dat is niet zo leuk voor ons welbevinden, maar heeft wellicht ook voordelen. Voor politieke veranderingen lijkt een realistisch pessimisme in ieder geval noodzakelijk. De slechtste optie is zo’n houding te medicaliseren en te etiketteren als ziekte die behandeld dient te worden. Een fikse dosis depressief realisme zou weleens precies kunnen zijn wat we tegenwoordig nodig hebben.