In den beginne waren er holenmensen. Jagers-verzamelaars. Met dien verstande dat de vrouwen verzamelden en de mannen joegen. Dat is dus een natuurlijke verdeling. Er zijn er niet veel van over, maar in de Kalahari en op Nieuw-Guinea verzamelen de vrouwen nog noten en kleine dieren als ratten, terwijl de mannen op het grote wild jagen. Zo komt ieder gezinnetje aan zijn schijf van vijf. Althans dat was vroeger de gedachte. Sinds ook vrouwelijke antropologen zich ermee zijn gaan bemoeien is dit plaatje danig verstoord.

Kristen Hawkes van de Universiteit van Utah deed onderzoek naar het verwerven van eten bij de Aché-indianen in Paraguay. Haar collega Kim Hill deed zulk onderzoek bij de Hadza in Tanzania. Bij de Hadza is het zo dat de vrouwen de gehele dag in de weer zijn met het stampen van cassave en het verzamelen van vruchten, insectenlarven en ratten. Daarnaast verzorgen ze natuurlijk de kinderen. De mannen zijn de hort op. Af en toe komen ze terug met een dood dier, maar dat is meer uitzondering dan regel. Hawkes mat de gemiddelde calorieopbrengst per dag van vrouwen en hun echtgenoten. De vrouwen verzamelden meer dan twee keer zoveel. Dat nam niet weg dat wanneer de man terugkwam met een groot dood dier het feest was. Merkwaardig genoeg was het niet zo dat hij deze kostbare eiwitten met zijn gezinnetje deelde. Integendeel, de hele dorpsgemeenschap mocht daarvan mee genieten.

Dit patroon is gebruikelijk in de weinige jagers-verzamelaars gemeenschappen die de aarde nog kent. Omdat antropologen vroeger altijd mannen waren zijn daarvoor allerlei verklaringen bedacht. Bijvoorbeeld altruïsme. Niet elke jager is even goed en iedereen heeft vlees nodig. Daar komt bij dat het in het belang van iedereen is, wanneer het dorp als geheel gezond is. Vijandige dorpen die vrouwen willen roven en mannen doden, kunnen zo effectief bestreden worden. Wel blijft de vraag bestaan waarom de mannen dan niet net als vrouwen vruchten, insectenlarven en kleine dieren verzamelen. In dat geval zou de hoeveelheid beschikbare calorieën danig stijgen. Nee, bedachten sommige mannelijke antropologen, het rondstruinen van de mannen kon nog een andere functie hebben. Mannen waren beschermers. Zij patrouilleerden als een soort veiligheidsdiensten rondom het woonerf. Op die wijze konden kwaadwillende mannetjes van andere groepen tijdig ontdekt worden en ontstond als het ware het begin van de moderne staat. Voorts was de jacht een goede oefening in het vermoorden van soortgenoten. Een verdedigingsstrategie die ook in die lang vervlogen tijden populair moet zijn geweest. Was het niet zo dat de mens de grootste natuurlijke vijand van de mens was, en waren om die reden jagers niet van belang?

De vrouwelijke antropologen ontdekten echter een logischer mechanisme voor het bestaan van jagers. Door flink doorvragen bij de vrouwen van de Aché-stam bleek dat zij voor hun kinderen gemiddeld 2,1 man voor de mogelijke vader hielden. Een van die 2,1 was de echtgenoot. De andere 1,1 moest vooral gezocht worden bij de succesvolle jagers. De feestjes die deze gaven met al dat vlees dat ze gescoord hadden, maakten hen kennelijk nogal aantrekkelijk. Hoe meer vlees, hoe meer buitenechtelijke genen van succesvolle jagers in het systeem kwamen. Mevrouw Hawkes noemde de succesvolle jagers opscheppers en de gewone echtgenoten verzorgers. Opscheppers liepen tijdens het jagen weliswaar het risico van slippertjes door hun eigen vrouwen, desondanks leek genetisch onderzoek uit te wijzen dat opscheppers door hun vreemdgang meer nakomelingen op de wereld schoppen dan hun zorgzame kompanen.

De jagers waren niet bezig voor de schijf van vijf van hun gezinnetje, maar liepen achter hun pik aan.