risicowaan - door peter bügel
In de jaren tachtig van de voorvorige eeuw was het verschijnsel elektriciteit bezig z’
n entree te maken in de Verenigde Staten. Er werden voorstellen gedaan voor het opzetten van distributienetten. Hierbij werd een hardnekkig gevecht gevoerd tussen Edison en Westinghouse. Edison was voor gelijkstroom, Westinghouse voor wisselstroom. De gelijkstroomlobby lanceerde een natiebrede campagne tegen wisselstroom. Deze zou veel te gevaarlijk zijn voor huishoudelijk gebruik. Men illustreerde deze stelling door te wijzen op de elektrocutie van misdadigers, daarbij werd immers wisselstroom gebruikt.
Het lijkt erop dat onderzoekers altijd op zoek zijn naar risico’s. Je zou haast denken dat er behoefte is aan angsten. Al jaren duiken berichten op over kanker door kerncentrales, hoogspanningslijnen, huishoudelijke apparaten, draagbare telefoons en wat niet al. Na langdurige en zorgvuldige analyse van het beschikbare feitenmateriaal blijken deze berichten steeds onjuist. De correctie van deze bangmakerij heeft echter geen nieuwswaarde. Hierdoor ontstaat een sterk vertekend beeld van de wetenschap. Het idee leeft dat door de technische ontwikkeling vooral risico’s worden geschapen. In werkelijkheid zijn veel natuurlijke risico’s door welvaart en techniek juist opgeheven. Dit wordt overduidelijk wanneer we onze levensverwachting vergelijken met die in ontwikkelingslanden.
Wat betreft de gevaren van elektriciteitsvoorziening laat de statistiek andere uitkomsten zien dan gewoonlijk gedacht wordt. Bij dit soort analyses kijkt men hoeveel doden per gewonnen energie-eenheid te betreuren zijn. Kolencentrales zijn behoorlijk gevaarlijk. Het gaat dan zowel om risico’s voor de mijnwerkers als om risico’s ten gevolge van luchtverontreiniging.
Zo vond het grootste aan energievoorziening toe te schrijven ongeval plaats in Londen in 1952. Daar kwamen 3500 mensen om als gevolg van een enkele dagen durende excessieve luchtvervuiling. Waterkracht spant echter de kroon. Daardoor vallen drie maal zoveel doden als bij kolen. Dit komt omdat ongelukken met stuwdammen grote aantallen slachtoffers eisen.
Kernergie kost het minste aantal doden. Er wordt wel gedacht dat ongelukken met kerncentrales in potentie massale slachtingen kunnen aanrichten. Uit het belangrijkste ongeluk tot nu toe, in Tsjernobyl, blijkt dat niet. De gezondheidsgevolgen voor de getroffen en gerepatrieerde bevolking zijn vooral van psychosomatische aard. De mensen zijn ongerust en depressief en wijten elke kwaal aan de straling. Er is geen groter aantal geboortedefecten aangetoond. Stuwdammen zijn veel gevaarlijker. In de Verenigde Staten zijn er minstens twee, waarvan doorbraak zou leiden tot de dood van 200.000 mensen. Omdat bij een kolencentrale jaarlijks gemiddeld acht ton uranium en vijftien ton thorium wordt geloosd is de stralingsbelasting van zo’n centrale voor de bevolking veel hoger dan bij een kerncentrale.
Door veiligheidsmaatregelen zijn wel levens te redden. Er is ook uitgerekend hoeveel dat kost. Zo kun je door programma’s in de Derde Wereld voor 200 dollar een leven redden. Door vergroting van de veiligheid van huishoudelijke apparatuur kun je voor 48 duizend dollar een leven redden. Bij bevolkingsonderzoek naar kanker kost een gered leven 75 duizend dollar. Maatregelen ter beveiliging van kernreactors redden levens à 2,5 miljard dollar per stuk en zijn daarmee iets goedkoper dan levens gered door maatregelen ter verbetering van het milieu: hier kost elk leven gemiddeld 2,8 miljard dollar.
Het is jammer dat politici en andere beleidmakers zich vooral laten leiden door maatschappelijke bezorgdheid, want deze volgt de waan van de dag. En dat kost wel levens.