samenwerken voor survival - door peter bügel
In zijn boek Bully for Brontosaurus wijdde de Amerikaanse bioloog Stephen Jay Gould een hoofdstuk aan Peter Kropotkin. Kropotkin was een Russische anarchist uit de vorige eeuw die zich verzette tegen de ideeën van Darwin. Met name de gedachte, zoals verwoord door Thomas Huxley, dat de natuur gezien moest worden als een soort gladiatorshow, waar alleen de sterksten, snelsten en slimsten overleefden, stuitte hem tegen de borst. Zelf meende hij dat soorten eerder overleefden door coöperatie dan door interne concurrentie.
De theorie van Darwin was eenvoudig. In het eerste hoofdstuk van The Origin of Species zet Darwin drie grondvesten van zijn theorie uiteen. In de eerste plaats zijn organismen geneigd meer nakomelingen voort te brengen dan kunnen overleven. Ten tweede zijn die nakomelingen onderling verschillend en geen getrouwe kopieën van hun voorouders en tenslotte wordt een deel van die variatie doorgegeven aan het verdere nageslacht. Vanuit deze principes was duidelijk dat in de natuur wel steeds oorlog moest heersen om de schaarse ruimte en voedsel. In die oorlog wonnen de best aangepasten het van hun minder bedeelde collega’s. Dezelfde processen waren te zien in de menselijke maatschappij. De Ierse hongersnood was voor de Victoriaanse Darwinisten een goed voorbeeld van de survival of the fittest. Een noodzakelijk kwaad om aan de voorspellingen van Thomas Malthus te ontkomen.
Kropotkin bestudeerde als jonge man gedurende vijf jaar de geologie en zoölogie van Oost Rusland. In zijn boek Mutual Aid, dat hij in 1902 schreef als reactie op Huxley’s essay “The Struggle for Existence in Human Society”, schreef hij: ..”Gedurende de reizen naar Oost Siberië slaagde ik er niet in, hoewel ik daar naarstig naar zocht, voorbeelden te vinden van de bittere strijd tussen dieren van dezelfde soort, die door Darwinisten gezien wordt als de belangrijkste factor in de evolutie.” Uit zijn observaties bleek integendeel dat juist soorten die coöperatief gedrag vertoonden een grotere overlevingskans hadden in het onvriendelijke Siberische klimaat.
Er is inmiddels bijna een eeuw gepasseerd, en de scherpe kanten zijn wat van de Darwinistische metafoor afgeslepen. Met name de opkomst van de ecologie als wetenschap heeft laten zien dat het in de natuur niet allemaal competitie is wat de klok slaat. Er zijn veel voorbeelden van symbiose. Planten produceren smakelijke vruchten, die door dieren gegeten worden waardoor de zaden verspreid kunnen worden. De bacteriën in de darmen van grazende dieren maken de afbraak van cellulose mogelijk. Ook tussen diersoorten wordt competitie ontweken doordat ze verschillende habitats hebben. Binnen soorten wordt de agressie gereguleerd door uitgebreide dominantiestructuren.
Ook binnen de psychologie lijkt concurrentie als creatief principe wat aan gewicht in te boeten. Alfie Kohn spendeerde zeven jaar aan een meta-analyse van 400 onderzoeken naar competitie en coöperatie. In zijn No Contest: The Case Against Competition, beschrijft hij dat hij oorspronkelijk van mening was dat concurrentie natuurlijk en gezond was. Uit de onderzoeken komt echter een ander beeld naar voren. Concurrentie heeft een negatief effect op productiviteit en kwaliteit. Het bevordert inefficiëntie, doordat kennis en grondstoffen niet vrijelijk gedeeld worden en is funest voor intrinsieke motivators als nieuwsgierigheid, interesse en sociale interactie. Bovendien verpest het de verhoudingen door het creëren van winnaars en verliezers. Kohn concludeert dan ook: ” de ideale hoeveelheid competitie in elke omgeving, of het nu het klaslokaal, de werkvloer, het gezin of het speelveld is, is geen enkele.”