Het idee dat er in de natuur sprake is van evolutie stamt niet van Darwin. Voor hem had Jean-Babtiste Lamarck dit in 1801 geponeerd. Gedurende zijn leven, hij stierf in armoede in 1829, werd nauwelijks aandacht aan zijn theorieën geschonken. Charles Darwin was wel door hem beïnvloed. Misschien via zijn grootvader, Erasmus Darwin, die een overtuigd aanhanger van Lamarck was. Darwin zelf schreef in 1861: “Lamarck was de eerste die erop wees dat veranderingen in de organische wereld het resultaat zouden kunnen zijn van wetmatigheid in plaats van wonderbaarlijke tussenkomst”.

Een verschil met Darwin was, dat Lamarck dacht dat aangeleerde eigenschappen overerfden. Doordat een giraffe steeds hoger reikte naar bladeren werd zijn hals uitgerekt. Deze verworvenheid werd vervolgens doorgegeven aan de nieuwe generatie giraffes, waardoor de nekken steeds langer werden. Zo zou ook de zoon van de smid met sterke armen geboren worden. Darwin trachtte dit mechanisme te ontkrachten, maar ook hij was er mee besmet. Zo schreef hij in The Origin of Species dat de onderontwikkelde ogen van de mol “waarschijnlijk door ongebruik geleidelijk aan achteruit zijn gegaan”.

Bedacht moet worden dat voor de herontdekking van Mendel’s wetten in het begin van de twintigste eeuw, niemand iets begreep van het mechanisme van de erfelijkheid. De hypothese van Lamarck was in zijn tijd heel redelijk.
Ook in andere opzichten verschilde de theorie van Lamarck met de moderne evolutionaire inzichten. Zo meende hij dat de natuur streefde naar steeds grotere complexiteit en perfectie. Bovendien geloofde hij niet in het uitsterven van soorten. Wanneer soorten verdwenen, kwam dat omdat ze geëvolueerd waren in een andere soort.

Het Lamarckisme bleef tot het begin van de vorige eeuw naast het Darwinisme gangbaar. Daarna werden zijn ideeën in het westen grotendeels verworpen. In de USSR bleef het gedachtegoed populair. Waarschijnlijk omdat het strookte met de socialistische gelijkheidsidee. De invloedrijke bioloog Trofim Lysenko ontkende het bestaan van genen en bleef tot de zestiger jaren overtuigd Lamarckist. Veel van zijn opponenten werden geëxecuteerd.

De ontdekking van DNA en genen leek de Lamarckaanse ideeën voorgoed de das om te doen. De moleculaire biologie liet zien dat de informatie die in genen was opgeslagen weliswaar direct het product beïnvloedde, maar dat er andersom geen informatiestroom was. Een gemuteerd gen veranderde wel het organisme, maar alle aanpassingen die het organisme tijdens zijn leven onderging veranderden niets aan het genetisch materiaal.

Een recent boek over de evolutie van het immuunsysteem bestrijdt deze gevestigde wijsheid. In Lamarck’s Signature. How Retrogenes Are Changing Darwin’s Natural Selection Paradigm beschrijven de moleculair biologen Edward Steele, Robyn Lindley en Robert Blanden dat door moderne vooruitgang in het ontcijferen van DNA een mechanisme zichtbaar is geworden dat met deze wetten in strijd is. Het lijkt zo te zijn dat sommige aangeleerde eigenschappen van het immuunsysteem toch van ouder op kind worden doorgegeven.

Wanneer deze ontdekking ook door andere onderzoekers gerepliceerd kan worden, heeft dat verstrekkende consequenties. Het belangrijkste verschil tussen Lamarck en Darwin is, dat de evolutie volgens Lamarck streeft naar een doel, terwijl die bij Darwin toevallig is. Volgens Lamarck hebben we een evolutionaire geschiedenis terwijl we volgens Darwin slechts een verleden hebben. Het overerven van leerervaringen is in strijd met de laatste gedachte. Het is daarmee tevens in strijd met het mechanistische wereldbeeld , waarbij elk verschijnsel een directe oorzaak moet hebben. Een lerende evolutie is daarmee vloeken in de hedendaagse wetenschappelijke kerk.