Reeds in 1999 schreef Hans van Maanen in het Parool dat uit het Signaleringsrapport kanker bleek dat geen enkele soort voedsel kanker veroorzaakte, zodat je zoals de kop luidde, kon eten wat je wilde. Behalve vet. Daarvan kreeg je weliswaar geen borstkanker, zoals wel gedacht werd, maar het was, zo waarschuwde de commissie, wel slecht voor hart en bloedvaten. Een overbodige opmerking, zou je denken. Iedereen weet dat zo langzamerhamd wel. Is het ook zo?

Gerede twijfel lijkt op zijn minst op zijn plaats. In 1998 won de Zweedse epidemioloog Uffe Ravnskov de Petr Skrabanekprijs voor een artikel in het Journal of Clinical Epidemiology getiteld: The Questionable Role of Saturated and Polyunsaturated Fatty Acids in Cardiovascular Disease. De prijs is ingesteld door enkele vooraanstaande epidemiologen ter nagedachtenis aan Petr Skrabanek, die in 1994 op zijn drieenvijftigste overleed aan prostaatkanker. Skrabanek was een groot bestrijder van drogredeneringen in de medische wetenschap en een vooraanstaand kwakzalverbestrijder. Hij was geboren in Tsjechoslowakije en was toevallig met zijn vrouw op bezoek in Ierland toen de Russen zijn land binnenvielen in 1968. Ze bleven en hij studeerde verder aan het Trinity College in Dublin. Later werd hij daar hoogleraar. Samen met James McCormick schreef hij Follies and Fallacies in Medicine, in het Nederlands vertaald als Dwalingen en Dwaasheden in de Geneeskunde. Posthuum kwam The Death of Humane Medicine uit. Bekend zijn zijn tegendraadse artikelen in The Lancet. Zo liet hij zien dat de verminderde hartsterfte in landen rond de Middellandse zee, waar ze olijfolie gebruiken, geheel toegeschreven kon worden aan de wijze waarop daar doodsoorzaakformulieren worden ingevuld. De zeldzaamheid van darmkanker in Afrika, waar de mensen veel vezels eten, werd volgens zijn berekening vooral veroorzaakt door het feit dat veel mensen daar jong stierven. Darmkanker komt vooral bij ouderen voor.

Maar goed. Artikelen in deze geest komen nu in aanmerking voor de Petr Skrabanekprijs. De eerste winnaar was genoemde Zweed. Deze Ravnskov had de immense taak op zich genomen al het onderzoek dat over het verband tussen vet en hartziekten was verschenen opnieuw te bekijken in een zogenaamde meta-analyse. Het ging om vergelijkende onderzoeken tussen landen met verschillend vetgebruik, het effect van mindering van dierlijke vetconsumptie in 35 landen, vergelijkingen van bevolkingsgroepen met sterk verschillend vetgebruik en experimenten, waarbij groepen die op dieet waren gezet vergeleken werden met normale veteters. De resultaten waren verrassend. Zo kon in geen enkel onderzoek verband tussen vetconsumptie en hartziekten worden aangetoond als je landen vergeleek. Bewuste vermindering van vetconsumptie veroorzaakte bij de helft van de mensen minder coronaire aandoeningen, maar bij de andere helft niet. Bij de vergelijking tussen bevolkingsgroepen liet één onderzoek verband zien tussen hartkwalen en vet, bij zes maakte het niets uit en bij zeven studies was het verband omgekeerd. Hogere verzadigde vetconsumptie correleerde met lagere aantallen hartkwalen. Wat betreft de experimenten, liet één onderzoek verband zien, tegen acht niet.

Een goede theorie, besluit Ravnskov, doet een aantal voorspellingen die verworpen kunnen worden. Wanneer observaties in strijd zijn met de theorie moet deze verlaten of gewijzigd worden. Slechts weinig gegevens tonen een verband aan tussen dieet en hartlijden. Een groot aantal daarentegen zijn ermee in strijd. Misschien heeft het menselijk dieet invloed op de bloedvaten van het hart, maar er is geen bewijs dat verzadigde, dierlijke vetten schadelijk zijn en meervoudig onverzadigde heilzaam.