chemische verlossing - door peter bügel
We glijden langzaam een tijd binnen waarin onze stemmingen gemedicaliseerd worden. Psychologisch lijden wordt door de wetenschappelijke psychiatrie als abnormaal bestempeld en dient behandeld te worden. Somberheid is een ziekte geworden die gedood moet worden met een medicijn. Voor gewone ongelukkigheid, existentieel broeden en de winterblues moeten we naar de dokter. Hoe dit zo gekomen is valt te lezen in “The Antidepressant Era” van David Healy. Interessant is de afwezigheid van depressiviteit in psychiatrische diagnoses in de eerste helft van de vorige eeuw. Vanaf 1960 is er een reusachtige groei te zien van de ‘niet gehospitaliseerde depressiemarkt’.
Het begon met het verschijnen van het boek “Recognizing the Depressed Patient” van Frank Ayd, waarin gesteld werd dat depressie op grote schaal niet onderkend werd. De farmaceutische firma Merck kocht 50 000 exemplaren van het boek en distribueerde die bij psychiaters en huisartsen in Amerika. De firma Merck had er namelijk een pilletje voor. Na 1980 werden nog meer pillen uitgevonden. Deze moesten voldoen aan de Amerikaanse regels. Eén daarvan was dat ze werkzaam moesten zijn bij een omschreven ziekte. Op die manier ontstond volgens Healy de chemische visie op de psychiatrie. Deze is vergelijkbaar met de negentiende eeuwse idee over ziekte die na Pasteur in zwang kwam. De ontdekking van bacteriën als ziekteverwekkers gaf namelijk aanleiding tot de misvatting dat iedere ziekte één opspoorbare oorzaak had. Door de vooruitgang in moleculaire biologie begon men nu te denken dat psychiatrische afwijkingen veroorzaakt werden door specifieke neurotransmitters en zenuwcelreceptoren. Tekorten aan stoffen als catecholamine, serotonine, cholinerginen en dopaminen zouden verantwoordelijk zijn voor depressie, angst, dementie en schizofrenie.
Speciale geneesmiddelen zouden deze tekorten kunnen aanvullen en de patiënt genezen. Net als antibiotica zouden ze ingezet kunnen worden als “magic bullets”. Healy laat zien dat dit een misverstand is. Antipsychotica en antidepressiva werken heel anders. Om te beginnen genezen ze de aandoening niet. Ze verlichten de symptomen. Ze werken niet bij iedereen en zijn bovendien afhankelijk van omgevingsfactoren. Healy laat zien dat bijvoorbeeld depressies van persoon tot persoon verschillen. Maar omdat medicamenten in de Verenigde Staten alleen goedgekeurd worden, wanneer ze ter genezing van een duidelijk omschreven aandoening aangewend kunnen worden, was het zaak diagnoses te verzinnen die zouden passen bij nieuw ontdekte psychisch werkzame stoffen. Farmaceutische firma’s kregen een grote invloed op de samenstelling van psychiatrische diagnostische handboeken.
Sinds 1980 ontstond zo een drietal nieuwe diagnoses. Sociale fobie werd door Roche gepusht, zij hadden daar het stofje phenelzine voor, paniekstoornis door Upjohn, die daarvoor alprazolamine vervaardigde en de obsessiefcompulsieve stoornis door Ciba-Geigy, die zulke klanten clomipramine kon verstrekken. De firma’s bekostigden epidemiologisch onderzoek naar deze aandoeningen, huurden sympatiserende wetenschappers in, sponsorden medische conferenties over deze onderwerpen, adverteerden in psychiatrische vakbladen en ondersteunden patiëntenverenigingen. Bovendien werden de media zoveel mogelijk ingeschakeld. Op die wijze werden dokters en leken ervan overtuigd dat deze ziekten echt bestonden en dat daar een chemische behandeling voor was.
Op die wijze werd een gigantische markt gecreëerd. Bij het publiek ontstond het idee dat er iets als cosmetische psychofarmacologie bestond. Een soort emotionele plastische chirurgie. Een boek als “Listening to Prozac” van Peter Kramer was een duidelijke pendant van die denkwijze. We gaan een tijd tegemoet waarin we moeten geloven dat overal een pilletje voor is. Een tijd van Viagra, Prozac, middelen tegen overgewicht en veroudering en tenslotte medicamenten die ons zullen verlossen uit “la condition humaine” .