Ethologie, de studie van diergedrag, fluctueert tussen twee uitersten. De pionier van de ethologie en Nobelprijswinnaar Nikolaas Tinbergen sprak van de ‘objectieve studie van diergedrag’. Net als de Amerikaanse behaviouristen claimden ze slechts observeerbaar gedrag te bestuderen. Het innerlijk was een ‘black box’, waarover geen uitspraken gedaan mochten worden. Wanneer twee behaviouristen elkaar op straat ontmoetten zei de één : ‘Het gaat goed met je, hoe is het met mij ?’

Aan het begin van de vorige eeuw werd nog heel anders tegen dieren aan gekeken. Lewis Morgan bijvoorbeeld, geloofde dat bevers een uitgebreide kennis van de waterbouwkunde hadden, waardoor ze in staat waren dammen te bouwen. Tegelijkertijd leerde baron van Osten zijn paard, Kluge Hans, schrijven en rekenen. Zijn vooruitgang werd geregistreerd door het aantal klopjes van zijn hoef te tellen. Tegenwoordig houden ethologen zich aan de regel van Morgan Lloyd die luidt dat je diergedrag niet met ingewikkelde psychologische processen moet verklaren, wanneer het ook simpel kan.

Toch kan het soms niet simpel. De beroemde etholoog Donald Griffin schreef in 1984 in zijn boek “Animal Thinking”, dat dieren soms gedrag vertoonden dat wees op berekening. Sindsdien zijn twee verzamelingen verschenen van de baviaandeskundigen Whiten en Byrne, “The Machiavellian Intelligence Hypothesis” in 1988 en onlangs “Machiavellian Intelligence 2”. Bavianen in het wild trachten elkaar namelijk niet zelden te bedonderen. Een jonge baviaan kan bijvoorbeeld, als hij een ouder dier met een lekkere vrucht ziet, de typische kreet van een baby die aangevallen wordt uiten. Wanneer zijn moeder dan te hulp schiet en de zogenaamde belager aanvalt, kan de kleine intussen de vrucht op peuzelen. Verder kan een baviaan die een volle boom gevonden heeft een luipaardalarmkreet laten horen, waardoor andere bavianen op afstand blijven. Het zal duidelijk zijn dat de apen dit soort gedrag slechts sporadisch kunnen gebruiken als ze geloofwaardig willen blijven.

Om het te verklaren zijn een aantal veronderstellingen noodzakelijk. Om te beginnen dient de aap zich van zichzelf als onderscheiden van andere apen bewust te zijn. Bovendien moet hij het gedrag van die andere apen juist kunnen voorspellen. Daartoe moet hij zich dat gedrag kunnen herinneren en daarop reflecteren. Je komt er niet onderuit de aap een soort bewustzijn toe te dichten. Nu zijn apenhersens verwant aan de onze, dus dat hoeft ons niet tegen de borst te stuiten.

Vervelender wordt het wanneer kleine breintjes, die zo’n 200 miljoen jaar geen enkele gemeenschappelijke voorouder met ons gedeeld hebben, ook van alles kunnen. Neem bijvoorbeeld Alex. Alex is getraind door zijn eigenaar, Dr Irene Pepperberg. Wanneer Alex met een groep voorwerpen geconfronteerd wordt, die hij nooit eerder heeft gezien kan hij aangeven wat ze gemeen hebben. Hij kan kleur, vorm en materiaal herkennen en tot zes tellen. Hij scoort bij allerlei proefjes bijna 100 procent goed. Wanneer je hem bijvoorbeeld zes blauwe voorwerpen laat zien en hem vraagt wat die gemeen hebben, dan zegt hij: ‘Colour’. Hij spreekt namelijk Engels, zij het wat schor, het blijft per slot een Afrikaanse papegaai. Hij is ongeveer even slim als een chimpansee, maar lijkt natuurlijk veel intelligenter, omdat hij niet via slordige handgebaren hoeft te communiceren. Hoewel we niet terug hoeven naar de bever die eigenlijk waterbouwkundig ingenieur is en het paard dat in het Duits kan spellen, lijkt er toch een terrein braak te liggen. Wie weet wat honden, katten, paarden en varkens, om eens een paar slimme dieren te noemen, kunnen.