asfalt - door peter bügel
Sommige dingen zijn lekker, andere walgelijk. Zijn deze emoties aangeleerd en dus cultureel bepaald of aangeboren? William Ian Miller betoogt in zijn boek “The Anatomy of Disgust” dat walging één van de meer agressieve cultuur creërende passies is. Hij behoort dus tot het laatste kamp. Wanneer hij daarin gelijk heeft moeten er zaken zijn die universeel vies worden gevonden. Zo’n voorbeeld heeft Miller gevonden in de activiteiten van de heilig verklaarde Catharina van Siena uit de veertiende eeuw. Volgens haar hagiograaf, Raymundus van Vineis, verpleegde Catharina een colleganon die een ver gevorderde borstkanker had, waardoor een grote etterende open zweer was ontstaan, die zo stonk dat andere nonnen het niet in de kamer van de zieke konden uithouden. Ook Catharina werd overvallen door misselijkheid van de stank en moest overgeven. Teneinde boete te doen voor deze halstarrige zwakte van haar zondige lichaam tapte Catharina een kop etter af uit de zweer en dronk die op. Het merkwaardige gevoel in de maagstreek dat u nu voelt lijkt de aanleghypothese te bevestigen.
Catharina werd overigens in een droom beloond voor haar boetedoening. Christus verscheen, bloedend uit de wond in zijn zij en ze mocht daaruit drinken zoveel ze wilde. Dat zij heilig is verklaard zegt iets over de ambiguë wijze waarop de katholieke kerk met walging omgaat. Te denken valt ook aan het leerstuk van de transsubstantiatie uit 1215 volgens welke de misgangers het werkelijke lichaam van Christus eten en zijn bloed drinken. Alles wat uit het lichaam komt wordt volgens Miller zodra het het lijf verlaat door alle culturen vies gevonden. Speeksel in de mond doorslikken doen we de hele dag. Wanneer we het echter eerst uitspugen wordt het een stuk minder smakelijk om op te drinken. Allerlei mythes over uitscheidingsproducten zijn gemeengoed.
Menstruerende vrouwen zijn in de woestijngodsdiensten onrein en zaadlozingen hebben een verzwakkende uitwerking op de man. Aan het begin van deze eeuw was vasectomie een zeer populaire operatie. Niet vanwege de anticonceptie maar om de verjongende uitwerking die uitging van het binnenhouden van de zaadcellen. Ook Freud schreef jubelende brieven over de geweldige uitwerking van de operatie.
Tegen Millers idee van aangeboren walging pleit het gedrag van kleine kinderen. Het idee dat alle afscheidingsprodukten van het lichaam vies zijn, is iets dat kinderen zich gewoonlijk pas door pittige opvoeding eigen maken. De gelukkige ouders zijn in het begin steeds in de weer net het roepen van ‘vies’ en ‘bah’ tegen het ondernemende kroost. Het ‘walggezicht’ dat ze daarbij trekken, de opgetrokken neus en de halfgebogen onderlip beschreef Darwin al in zijn “The expression of the emotions in Man and Animals”. Maar “nurture” of “nature”, afkeer en walging zijn sterke bepalende emoties.
Een interessant punt dat Miller maakt is gelegen in het gemeenschappelijke van veel walging opwekkende zaken. Sperma, menstrueel bloed, stront, het verwijst allemaal naar leven, dood en de cyclische aard van de natuur. Geboorte, dood, verrotting en de volgende productiecyclus. Geconfronteerd met de menselijke natuur is het vooral die natuur die ons misselijk maakt. Dit uit zich ook in de manier waarop we verder de natuur behandelen. Dit maakt het ook begrijpelijk waarom de milieubeweging op het vlak van de retoriek blijft steken. We willen ons vuilnis wel gesplitst wegdoen, maar diep in ons hart vervult de vruchtbare, zwermende, kronkelende, stinkende, rottende en regenererende natuur ons met walging. Het liefst zouden we de hele boel asfalteren.