Het geloof in goden bestaat al zo´n 60.000 jaar. Een recente encyclopedie beschrijft er 2500. Goden voorzien in een menselijke behoefte. Ons brein verafschuwt onbegrijpelijkheid. Dat is vervelend, want we leven in een mysterieus universum. Misschien is het de schuld van de evolutie. Het zou kunnen dat voorouders die verbanden wisten te leggen een grotere overlevingskans hadden dan mensachtigen die het gekras in hun grot niet verbonden met de komst van een holenbeer. In ieder geval beschikken we nu over een brein dat niets liever doet dan voor alles een theorie te verzinnen. Gebeurtenissen die na elkaar komen zien we automatisch als oorzaak en gevolg. Soms klopt dat, zoals bij copulatie en zwangerschap. Vaker niet, zoals bij ooievaars en baby´s. De meeste moeite hebben mensen met hun sterfelijkheid. Dat zowel goede als slechte mensen hetzelfde lot treft lijkt onrechtvaardig. Het veroorzaakt volgens psychologisch bargoens “cognitieve dissonantie” en daar houden we al helemaal niet van. Maar gelukkig hebben we daar onze theorievormende hersenen voor. Het is van alle tijden te geloven dat de dood slechts schijn is. Alleen het lichaam, het stoffelijk overschot sterft, de ziel vertrekt naar een andere plek. Een geesteswereld waarmee alleen sjamanen en Jomanda contact kunnen krijgen. Dit zou een troostende werking moeten hebben, ware het niet dat voor slechte mensen in veel religies een hel bedacht is. Om die reden zijn veel religieuze mensen toch bang voor de dood. Echt goed zijn niet veel religieuze mensen in eigen ogen.

Geloof en bijgeloof floreren het best in onzekere en gevaarlijke omstandigheden waarover men zelf geen invloed kan uitoefenen. In landen waar het pure voortbestaan van dag tot dag gevaar kan lopen treffen we weinig atheisten. Ook is bekend dat beoefenaars van enge sporten aan allerlei persoonlijke rituelen hechten, waarmee ze gevaren willen bezweren. In oorlogen zijn er weinig ongelovige soldaten en topvoetballers die niet een mascotte meedragen zijn zeldzaam.

Het is niet ondenkbaar dat de schijnbaar voorspelbare zekerheid in ons rijke deel van de wereld heeft geleid tot secularisatie. Sociale zekerheid en gezondheidszorg tasten het geloof in goden aan. Dat is vervelend, want de dood bestaat nog steeds. Wanneer we de geesteswereld uitbannen krijgen we een probleem. Maar gelukkig hebben we onze hersenen. Het ontkennen van de dood kan ook nog op een andere manier. Populair momenteel is de gedachte det het lichaam niet hoeft te sterven. Zo predikt de Amerikaan Charles Paul Brown dat de dood een keuze is. Wanner je besluit dat je hier voor eeuwig bent, stopt het sterfproces waarin anderen hun hele leven verwikkeld zijn. Het is een kwestie van “cellulair ontwaken”. De oprichters zijn inmiddels pensioengerechtigd, maar hebben ruim gebruik gemaakt van de beschikbare plastische chirurgie. Als er straks toch één dood gaat was dat natuurlijk zijn keuze. Dan zijn er de techneuten. Een voorbeeld is de computergeleerde Ray Kurzweil (no pun intended). Hij publiceerde onlangs het boek “Fantastic Voyage: Live Long Enough to Live Forever” (Rodale 2004). Hij denkt dat de genetica over een jaar of twintig zover is dat het lichaam steeds herbouwd kan worden. Tot die tijd is het zaak weinig voedsel te eten, maar wel veel vitaminen en supplementen. Zelf neem hij 250 pillen per dag. En natuurlijk elke dag aerobics. Dan heb je nog de ongelovigen die zich na hun dood laten invriezen in een vat vloeibaar stikstof. Wanneer de wetenschap genoeg gevorderd is om hen een nieuw leven te bezorgen moeten ze ontdooid worden. Dat veel van hun lichaamscellen kapotgevroren zullen blijken te zijn mag de pret niet drukken.

Het lijkt erop dat deze nieuwe onsterfelijkheidstheoretici niet op de hoogte zijn van de limiet van Hayflick. Hayflick zette allerlei lichaamscellen in bakjes met een voedingsvloeistof. De cellen deelden zich dan tot ze bij de randen van het bakje kwamen. Wanneer hij dan een plukje in een nieuw bakje deed deelden ze verder. Dat ging alleen niet oneindig door. Cellen van een baby bleven veel langer door delen dan cellen van een volwassene. Op een gegeven moment ging het delen langzamer en stopte het helemaal, waarna de cellen stierven. Het aantal malen dat de cellen konden delen hing ook af van de maximum leeftijd van het dier waar ze van afkomstig waren. Bij een vlieg was het na veertig dagen schluss, bij een muis duurde het drie jaar. Dat betekent dat een kloon, die is gemaakt van een cel van van een volwassene van veertig evenveel jaar van zijn levensverwacting moet aftrekken. Er blijkt een klok in onze cellen te zitten. Bij zoogdieren komt de maximum leeftijd overeen met een maximum aantal hartslagen. Na ongeveer een miljard slagen is het afgelopen. Daarom worden muizen die een zoemend hart hebben met 600 slagen per minuut niet oud, maar mensen en olifanten wel.

Misschien moeten we ons heil zoeken bij de extropisten. Die denken dat je in de toekomst een backup van de hersenen in een computer kunt maken, die dan weer in een nieuw lijf gezet kan worden. Met de privatisering van de energiesector een riskante optie, dunkt me. Wat was er mis met het Walhalla?