lekker dier - door peter bügel
Negen en negentig procent van alle diersoorten die ooit op aarde geleefd heeft is uitgestorven. Met de resterende procent maken we momenteel korte metten. We kunnen echter verschil maken tussen twee soorten dieren: wilde en gedomesticeerde, tamme dieren. Het is vooral de eerste categorie die naar de filistijnen gaat. In de evolutionaire biologie heten soorten succesvol die zich zodanig aanpassen aan hun omgeving dat overleving hun deel is. De belangrijkste natuurlijke vijand van alle wilde dieren is de mens. Omdat geen dier daar tegenop kan, zijn ruwweg twee strategieën uitgetest: vermijding en aanpassing. Door de menselijke bevolkingsexplosie werkt het eerste plan niet meer. Verstandige dieren hebben het met de mens op een akkoordje gegooid.
Stephan Budianski beschrijft dit proces in zijn boek “The Covenant of the Wild”. Zo’n tienduizend jaar geleden kozen sommige dieren en planten ervoor zich onder de mens te schikken. Het voordeel daarvan was dat niet alleen de mens, maar ook hun andere natuurlijke vijanden geen bedreiging meer vormden. Het nadeel was dat de kans dat ze hun leven zouden eindigen in de maag van hun baas sterk vergroot werd. Evolutionair gezien werd dit een groot succes. Terwijl tijgers, krokodillen, gorilla’s en haaien bezig zijn aan hun laatste acte op het aardse schouwtoneel, zijn er naar schatting zo’n miljard schapen en koeien op de wereld. In Nederland verblijven nog steeds evenveel varkens als mensen. Maar de liefde van de mens voor dieren gaat niet alleen door de maag.
Tot in het begin van deze eeuw konden ook transportdieren zich nog goed staande houden. Paarden, ossen, lama’s, yaks en olifanten hebben daar duizenden jaren van geprofiteerd. Ook honden bewezen goede diensten voor de slee en in ons land nog in de vorige eeuw onder de hondenkar. Ook waren sommige dieren zowel geschikt om te aanbidden als om klein ongedierte weg te vangen, terwijl andere speciaal aangewend konden worden om de wedlust te cultiveren of te jagen. Deze laatste categorie kan aangeduid worden als sportdieren. Te denken valt aan hanen, pitbullterriers, bulldoggen, jachthonden, hazewinden, ren- en menpaarden, valken en andere roofvogels, fretten en vechtstieren. Al deze soorten floreerden. Het half gedomesticeerde wild, dat kunstmatig in stand werd gehouden, geimporteerd en uitgezet omdat erop gejaagd kon worden, vormt nog een hoofdstuk apart.
Met de komst van de automobiel verloren de transportdieren hun niche. Omdat auto’s en tractoren als ze niet werken ook niet hoeven te eten, drukten ze de paarden uit de evolutionaire markt. Gelukkig bleven deze dieren nog aantrekkelijk als sportdieren. De massieve paarden als Belgen, Percherons en Budweiser Clydesdales zijn in enkele decennia echter vrijwel uitgestorven. Het meest intelligente transportdier, de Indische olifant is helaas als soort ook ten dode opgeschreven. De wilde variant is in het nog resterende bos in Noord India verwikkeld in een hopeloze strijd met de oprukkende boeren, terwijl de gedomesticeerde exemplaren het moeten hebben van de toeristen. Een goede indruk van wat hier verloren gaat is te krijgen uit de boeken van Mark Shand: “Travels on my Elephant” en “Queen of the Elephants”.
Het lijkt evident dat alleen eetbare dieren en sportdieren zullen overleven. Dit leidt tot de curieuze paradox dat vegetariërs en tegenstanders van de jacht, die het beste met de dieren denken voor te hebben, zich in feite inzetten voor hun uitsterven. Ook de dierenbeschermers die actie voeren tegen het wrede stierengevecht en de beulachtige steeplechases en jachtsprinconcoursen kunnen wellicht beter de ratio laten zegevieren boven hun gevoel. Een diersoort die nergens meer voor gebruikt kan worden zien we spoedig nooit meer.