De kloof tussen armen en rijken op de wereld is sinds 1960 verdubbeld. Een vijfde van de mensheid leeft momenteel in extreme armoede. Deze stand van zaken is de belangrijkste oorzaak van ziekte. Ook in veel rijke landen komt ongezonde armoede voor. Enige tijd geleden waarschuwde de eerbiedwaardige Engelse “Royal College of Physicians” de politiek voor de groeiende ongelijkheid in het land, die zij weten aan “het gebrek aan fiscaal en sociaal beleid ter bescherming van de armen”. Door ongelijkheid en sociale buitensluiting van grote groepen mensen, ontstaan bij hen psychosociale problemen met biologische gevolgen als hoge bloeddruk en verminderde weerstand tegen ziekten.

Gezondheid, zo meldde de Chief Medical Officer, is eerder afhankelijk van socioeconomische factoren dan van gezondheidszorg. Wel zijn het de werkers in die zorg die het eerst geconfronteerd worden met de gevolgen van ongelijkheid. Sinds de romantiek in de negentiende eeuw wordt wel gedacht dat de rijken lijden aan psychische problemen, terwijl de armen en de nobele wilden daarvan verschoond blijven. Zijn wij hier in het rijke westen immers niet vervreemd van de natuur, en leven we niet in een maatschappij die steeds maar ingewikkelder wordt? In de natuur zijn weliswaar muggen en slangen, voor de geest is niets heilzamer dan praten met bomen of zwemmen met dolfijnen. Niets zou beter zijn voor de geestelijke volksgezondheid dan dicht bij de natuur leven. Helaas weerspreken de getallen dit nog door Rousseau bedachte sprookje.

Volgens de World Health Organisation (WHO) is het aantal mensen dat aan psychiatrische aandoeningen lijdt sterk stijgend in de lage inkomenslanden. Schizofrenie bijvoorbeeld, de ergste psychiatrische aandoening, zal in het jaar 2010 naar schatting 30 miljoen mensen uit lage inkomenslanden aandoen. Dat is een vermeerdering van 50 procent ten opzichte van 1985. Depressiviteit en angststoornissen zijn nu al de belangrijkste oorzaak voor ziekteverzuim in zulke landen. Ook het aantal mensen dat zelfmoordpogingen onderneemt is stijgend. Uit andere onderzoeken blijkt dat de tol die Alzheimer, epilepsie, psychose, drugsverslaving en posttraumatische stress disorder eisen in het arme deel van de wereld steeds groter wordt.

Sinds 1980 is de biologische verklaring van geesteszieken populair. Deze gaat ervan uit dat aan de diverse vormen van gekte lichamelijke oorzaken ten grondslag lagen en dat ze over de hele aarde gelijkelijk verdeeld zijn, hoewel ze zich door culturele oorzaken op verschillende manieren kunnen manifesteren. Ook deze gedachtengang is niet houdbaar. Uitgebreid epidemiologisch onderzoek toont aan dat het voorkomen van psychiatrische afwijkingen van cultuur tot cultuur zeer verschilt zowel in aantal als in symptomatiek. Naast culturele factoren spelen variabelen van geslacht en inkomen vaak de belangrijkste rol. Zo lijden in de ontwikkelde wereld twee keer zoveel vrouwen als mannen aan depressies. In China zijn het negen keer zo vaak vrouwen, verder komt bij hen 75 % meer schizofrenie voor. Dit laatste is overigens niet het geval in Taiwan. Erfelijke factoren lijken dus niet bepalend voor deze aandoeningen. Ook het soort symptomen verschilt. Aandoeningen als anorexia nervosa, multipele persoonlijkheidsstoornis, chronisch vermoeidheidssyndroom (ME) en pleinvrees komen alleen in de westerse wereld voor en in sommige verwesterde steden in Azië. Wat nodig zou zijn is een nieuwe psychiatrie, die duidelijker maakt hoe socio-economische, culturele en geslachtsgebonden factoren samenwerken.