freuduleus - door peter bügel
In een discussie in de “The Times literary supplement” over een nieuw boek over Freud kwam een interessante paradox aan het licht. Het ging om “Unauthorized Freud: Doubters confront a legend” van Frederick Crews. De recensent, Adam Bresnick, schreef dat Freud weliswaar creatief met de feiten omsprong en dat huidig wetenschappelijk onderzoek geen enkele van Freud’s theorieën bevestigt, maar dat dat niet belangrijk was. Freud bleef volgens Bresnick de ‘grootste filosoof en “mythographer” van onze tijd’ en al die empirische vondsten vielen weg tegenover de ‘onmetelijk grotere waarde van de speculatieve theorie van de psychoanalyse’. De schrijver van het boek leed volgens de recensent aan “reactie formatie”. Hiermee wordt de Freudiaanse variant van het ‘de druiven zijn zuur’ mechanisme bedoeld. De afgewezene roept dat zijn voormalige oogappel niet deugt.
Reacties bleven niet uit. Opmerkelijk was een brief van Crews zelf. Hij opende met de observatie dat Freud ingeval van verschil van mening met een discipel zo iemand altijd de diagnose: ‘paranoia’ opplakte. Het ging niet aan iemand die aantoont dat een theorie wetenschappelijk niet houdbaar is, te verketteren met een concept uit diezelfde theorie. Bovendien, zo vervolgde Crews, leidt het toepassen van het Freudiaanse gedachtegoed in psychotherapieën ofwel tot niets of is rampzalig. Dit laatste bijvoorbeeld bij de zogenaamde verdrongen herinneringen aan incest.
Een wetenschappelijke evaluatie is hier op zijn plaats. De resultaten van deze evaluatie in het boek liegen er niet om. Crews toont aan dat de gegevens waarop Freud zijn belangrijkste theorieën grondvestte door hem uit de duim waren gezogen. Dat hij verder loog over de resultaten van de therapieën die op deze theorieën waren gebaseerd. Daar kwam bij dat Freud zich verregaand bemoeide met de levens van zijn clienten en dat die bemoeienis gewoonlijk desastreuze resultaten had. Zijn reputatie van onverschrokken onderzoeker van de menselijke geest kwam tot stand door zorgvuldig imagomanagement, waarbij de keiharde autoritaire wijze waarop hij met zijn kleine kring volgelingen omging een grote rol speelde.
Een goed voorbeeld van de wijze waarop Freud zijn ontdekkingen deed is die van de hoeksteen van zijn theorieën: het Oedipuscomplex. Belangrijkste bron was de getuigenis uit de tweede hand van zijn vriend Fliess, dat zijn zoontje infantiele erecties vertoonde wanneer hij door zijn moeder gewassen werd. Door deze mededeling herinnerde Freud zich dat hijzelf als kind een keer seksueel opgewonden was geraakt, toen hij zijn moeder tijdens een lange reis een keer bloot zag. Enkele weken na dit voorval schreef hij dat ‘seksuele liefde voor de moeder een universele gebeurtenis in de kindertijd van mannen’ is.
Met dit gefantaseer over pseudofeiten had Freud zijn levenslange ambitie om ‘alle geheimen van de mensheid met één sleutel te ontsluiten’ verwezenlijkt. Zijn prestaties als therapeut waren al niet veel beter. Van een groot aantal horrorgeschiedenissen is het volgende een goed voorbeeld. Toen een jong meisje, wier buikpijnen hij maanden had behandeld als ‘schoolvoorbeeld van hysterie’, twee maanden na haar ‘genezing’ stierf aan een tumor in haar buik, verdedigde hij zich hautain. De hysterie had hij genezen. Deze hysterie was naar zijn idee uitgelokt door de tumor.
De Freudiaanse fantasmagorieën hebben deze eeuw veel schade aangericht. Wanneer aangetoond kan worden dat ze geen verband met de werkelijkheid hebben is dat winst. De gedachte dat iemand die daar veel moeite voor doet lijdt aan een Freudiaanse afwijking, kan alleen bedacht worden door een echt gelovige discipel van de meester, met dezelfde kenmerkende diepe minachting voor wetenschappelijke eerlijkheid en klinische ethiek.