De Nederlandse vestiging van de Wereldgezondheidsorganisatie publiceerde enige tijd geleden een atlas van regionale sterfte in Europa. Wat kan uit deze prachtig gekleurde kaarten geconcludeerd worden? In de eerste plaats dat de doelstelling van de World Health Organisation niet is gehaald. In 1978 waren vertegenwoordigers van 134 landen bijeen in Alma Ata, in de toenmalige Sovjet Unie. Ze werden daar in het Lenin Paleis toegesproken door Brezjnev. De delegaties, waaronder die van Haïti van Baby Doc, Oeganda van Idi Amin en de Centraal Afrikaanse Republiek van Bokassa, namen unaniem een motie aan met de titel : “Health for All by the Year 2000”. Amnesty International probeerde de sfeer nog wat te bederven door op te merken dat van de gezondheid nastrevende landen 110 op grote schaal martelden, maar het was toch een fijn plan.

Wanneer het gelukt was zeven jaar geleden iedereen gezond te maken, door de WHO gedefinieerd als een “toestand van compleet fysiek, mentaal en sociaal welbevinden”, zouden de mensen toch nog steeds ergens aan moeten sterven. Dat heeft te maken met de limiet van Hayflick. Wanneer je cellen in een kweekbakje doet, dan blijkt dat ze zich per soort een maximaal aantal keren delen. Bij een vlieg houdt het na veertig dagen op en bij een reuzenschildpad na 150 jaar. Menselijke cellen houden het gewoonlijk voor het honderdste jaar voor gezien. Na het vijftigste levensjaar zet bij de mens een slijtage in, die door gezonde levensgewoontes niet valt te keren. Bewegen, gezond eten, matig drinken, niet roken, het haalt niets uit.

Men heeft wel berekend dat wanneer door onvoorstelbare medische vooruitgang kanker en hart- en vaatziekten verdwenen zouden zijn, de winst in levensduur ongeveer twee jaar zou bedragen. Het refrein blijft Hein. Kaarten met doodsoorzaken zeggen niets over levensomstandigheden. Interessant is bijvoorbeeld de “French Paradox”, die weer uit de kaarten opdoemde. Franse, Italiaanse en Spaanse mannen sterven veel minder aan hart- en vaatziekten dan Nederlanders, Engelsen en Scandinaviers. Wel eten ze beduidend vetter en roken veel meer.

Epidemiologen hebben in dit verband bedacht dat het aan de wijn, olijfolie en knoflook zou liggen en aan het meer ontspannen leefklimaat. Allemaal onzin. Franse, Italiaanse, Spaanse, Nederlandse, Duitse, Scandinavische en Engelse mannen hebben precies dezelfde levensverwachting. Ze gaan gemiddeld even oud dood. Alleen de oorzaak die de lijkschouwer op het formuliertje invult, en die de basis vormt van gezondheidsstatistieken is sterk cultuurgebonden. In landen met een Engelstalige wetenschapstraditie vullen dokters bij plotsklapse dood hartinfarct in. In andere landen geeft men de voorkeur aan andere organen en ziekten. Het leven in een land dat wetenschappelijk op de Angelsaksische literatuur is georienteerd moet dan ook gezien worden als de voornaamste risicofactor bij de kans te sterven door een hartinfarct.

Overigens blijkt uit elk obductie-onderzoek dat overlijdensdiagnoses voor het grootste deel foutief zijn. Zelfs voor patiënten die opgenomen zijn in een ziekenhuis voordat zij sterven, is een zeer groot deel van de opgegeven doodsoorzaken onjuist. Alle mooi gekleurde kaarten zijn derhalve gebaseerd op lemen voeten. Ze zeggen alleen iets over de gewoontes die artsen erop na houden bij het invullen van hun doodsoorzaakformulieren. Te bedenken valt ook dat ‘ouderdom’ in noordelijke landen nergens als doodsoorzaak geaccepteerd wordt. In Oost Europa en Rusland zouden mensen meer sterven aan hartinfarcten. Dat is het gevolg van het ontbreken van kostbare campagnes ter opsporing van allerlei kanker. Zo kunnen de gebieden in Europa waar bijvoorbeeld voor borstkanker gescreend wordt, fraai teruggevonden worden op de kaart waar dit als belangrijke doodsoorzaak wordt aangegeven.

Verschillen in sterfte tussen 1980 en 1990 staan ook bloot aan allerhande onzinnige speculatie. Zo zouden de verschillen in dood door longkanker en hartinfarct in Finland het gevolg zijn van gezondheidscampagnes. Uit nader onderzoek bleek later dat het aantal doden met zulke diagnoses net zo verminderd was in streken waar geen campagnes gevoerd waren. Waarschijnlijker is dat er iets aan de artsennascholing veranderd was. Een geïnterviewde epidemioloog zei dat ‘het te vroeg was om allerlei conclusie te trekken’ uit de kaarten. Dat lijkt me het understatement van de eeuw. Voor wat wel belangrijk is, de gemiddelde levensverwachting, zijn geen ingewikkelde atlassen nodig. Die is slechts afhankelijk van één factor: de hoogte van het inkomen. En ook daar kan de World Health Organisation niets aan veranderen.