Een bekend broodje aapverhaal luidt dat Philips in de vijftiger jaren een gloeilamp ontwikkelde die eeuwig bleef branden. Een druppel jodium per lamp was voldoende om de gloeidraad voor altijd tegen doorbranden te behoeden. Uiteraard werd deze vinding onmiddellijk begraven. De gloeilampenfabrikant zou zo’n vondst niet overleven. Eenzelfde lot zou roestvrije auto’s en de op water lopende motor getroffen hebben. Deze sprookjes verwijzen naar een wel degelijk bestaand principe: geen enkel bedrijf is gehouden iets te produceren dat het eigen bestaan in gevaar brengt. Het voordeligst is het zaken te produceren die onmisbaar zijn, maar slechts kort bestaan. Consumptieartikelen voldoen aan deze voorwaarden.

Een interessante branche is de geneesmiddelenindustrie. Een winstgevend geneesmiddel moet aan één belangrijke voorwaarde voldoen: het mag niet genezen. Wanneer de kwaal waarvoor de lijder het middel koopt erdoor zou verdwijnen, zou het produkt te vergelijken zijn met de eeuwige gloeilamp: een eenmalige aanschaf zou voldoende zijn. Het is daarom geen wonder dat negentig procent van alle geproduceerde pillen de kwaal waarvoor ze bestemd zijn niet doen verdwijnen. Wel brengen ze in veel gevallen verlichting, zodat de koper gemotiveerd blijft voor de aanschaf. Middelen die wel genezen zijn bij toeval buiten het industriele circuit ontdekt. Penicilline is zo’n, overigens zeldzaam voorbeeld. Het treft economisch gezien ongelukkig wanneer een kwaal waarvoor levenslange medicatie verkocht kon worden zoals de maagzweer, ineens blijkt te kunnen genezen met antibiotica. Een vondst die vanzelfsprekend niet door de farmaceutische industrie is gedaan.

Wanneer een onafhankelijke universitaire onderzoeker, voorzover die in de geneeskunde bestaan, een middel zou vinden waardoor bijvoorbeeld COPD zou genezen, zouden een heel stel farmaceutische firma’s brodeloos worden. Ook pillen waardoor slapeloosheid zou genezen zouden een economische ramp opleveren. Een apart verhaal zijn de stoffen die men bij wijze van preventie levenslang moet eten. Ter voorkoming van hart- en vaatziekten slikken veel mensen antihypertensiva en cholesterolverlagende medicijnen. De werking van deze pillen houdt op zodra men het slikken staakt: ziedaar een goede economisch verantwoorde pil. Uit koopmansoogpunt zijn verslavende middelen die bij staking van inname de symptomen veroorzaken die ze geacht worden te bestrijden, zoals alle slaapmiddelen en antidepressiva, een gouden vondst.

Levensbedreigende ziekten vormen een aparte uitdaging. Ongeneeslijk moeten ze blijven, wel is het van belang de lijder zo lang mogelijk zoveel mogelijk medicijnen te laten gebruiken. In dit licht zijn de resultaten van een onlangs in de “New England Journal of Medicine” gepubliceerd onderzoek logisch. De statistici Bailar en Gornik rekenen daarin voor dat nieuwe behandelingen de laatste 25 jaar geen invloed op de kankersterfte hebben gehad. Ook bij aids rinkelt de kassa vrolijk. Sterke patiënten kunnen nu een aantal pillen per dag slikken, á raison van enkele duizenden euro’s per jaar. De eeuwig brandende lamp laat op zich wachten. Hierdoor zou in één klap een markt van enkele miljoenen welgestelde HIVpositieven wegvallen.

Het woordje markt duikt hier niet bij toeval op. Zoals het in de aard van de kat ligt de muis te eten, zo is het wezenlijk kenmerk van elk bedrijf zich niet alleen naar de markt te richten, maar die ook te willen behouden en zelfs zo mogelijk creëren. En zoals het Shell niet verweten kan worden zijn research niet te richten op de watermotor, zo kan men farmaceutische bedrijven niet aanrekenen dat ze geen geneesmiddelen produceren.