In 1975 startte ik mijn werkzaamheden als psycholoog bij de toen nieuwe Beroepsopleiding tot Huisarts. In 1978 las ik “Grenzen aan de Geneeskunde” van Ivan Illich. Tot dat moment meende ik dat artsen, op een enkel foutje na, alleen maar in zegeningen voor de mensheid grossierden. Illich beweerde het tegenovergestelde. De medische stand was juist een gevaar voor de mensheid. De schade die deze voortbracht noemde hij “iatrogeen”, veroorzaakt door de geneesheer. Hij toonde aan dat er geen vorderingen waren in het genezen van de belangrijkste ernstige ziekten en liet vervolgens zien waar het belangrijkste succes van het medisch bolwerk te vinden was. Dit was in de zogeheten preventie. Volgens Illich bestond die erin dat gezonde mensen ziek werden verklaard en zich moesten schikken onder medisch regiem.

Illich had een vooruitziende blik. De grootschalige bevolkingsonderzoeken zijn sindsdien aan de orde van de dag. En nog steeds slaagt men er ondanks veel statistisch geknutsel niet in daarvan de gezondheidswinst aan te tonen. Wel worden miljoenen mensen in het welvarende westen de stuipen op het lijf gejaagd. Ook nieuw voor mij waren toentertijd de getallen die hij noemde over dodelijke ongevallen in ziekenhuizen. Er sneuvelden naar verhouding meer mensen in het ziekenhuis door medische fouten, dan in het leger tijdens de laatste wereldoorlogen. Wanneer iets dergelijks in enige andere organisatie zou optreden zou deze allang verboden zijn. Academische ziekenhuizen waren het gevaarlijkst. Eén op de vijf patienten die in zo’n ziekenhuis werd opgenomen kreeg een iatrogene ziekte en één op de dertig stierf daaraan. De helft daarvan kon geschreven worden op het conto van de medicijnen en een ander groot deel kwam voort uit complicaties van ingrepen ten behoeve van de diagnostiek.

In Nederland schatte de farmacoloog professor Merkus in die tijd dat per jaar 50 000 patiënten in het ziekenhuis werden opgenomen wegens medicijnvergiftiging. Eenmaal daar beland was de kans op een ziekenhuisinfectie vijftien procent. Interessant waren ook de aantallen operaties die uitgevoerd werden. Illich toonde aan dat de verschillen in aantal verwijderde galblazen, baarmoeders en blindedarmen tussen diverse gebieden rechtstreeks correleerde met de verschillen in aantal chirurgen dat daar werkzaam was. In diezelfde tijd werden achtereenvolgens Israël en België getroffen door een artsenstaking. Achteraf bleek dat de sterfte onder de bevolking in die tijd aanzienlijk was teruggelopen.

Al met al leken me dit belangwekkende inzichten en ik schreef er toentertijd een bevlogen artikel over in de Universiteitskrant. Dit kwam me te staan op een reprimande van mijn hoogleraar. Alles wat ik had geschreven was volstrekt oude koek, al lang en breed bekend en daarbij was Illich een onbetrouwbare kletskous. Niet lang daarna kwam een jonge collega bij me: of ik wel gehoord had dat ze uitgevonden hadden dat er wel drieduizend mensen per jaar stierven aan fouten in ziekenhuizen? De Groningse rechtssocioloog Verkruisen had dat berekend en in het “Nederlands Juristenblad” gezet. Voor ik mijn tong had afgebeten, antwoordde ik dat dat oude koek was, allang bekend sinds Illich. De berekening van Verkruisen is overigens aan de zonnige kant. Tienduizend doden lijkt me waarschijnlijker gelet op de Amerikaanse cijfers. Daar kunnen ze het berekenen. In Nederland niet, daar handelen ziekenhuizen zelf de klachten af en is er niet meer zoiets als een centrale registratie van fouten bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg. De mensen zouden anders maar bang worden voor dokters en het ziekenhuis.