In het begin van de vijftiende eeuw begonnen de Chinezen aan een serie ontdekkingsreizen die de latere Europese ver in de schaduw stelden. Onder leiding van de ondernemende eunuch Admiraal Zheng He, bevoer de chinese vloot onder andere Oost Afrika. Het toeval wilde dat de Mingmachthebbers in 1433 stopten met de financiering van deze reizen. Een neoConfuciaanse afkeer van handel en opkomende vreemdelingenhaat lagen ten grondslag aan deze beslissing. Wanneer het anders was gelopen waren wij hier misschien een Chinese kolonie.

De geschiedenis had een andere loop gehad wanneer China net als Europa een kust had gehad met veel inhammen, eilanden en schiereilanden. Dan waren er namelijk net als hier een veelheid van staten ontstaan en had de admiraal net als Columbus een andere sponsor kunnen zoeken. Dit schrijft Jared Diamond in “Guns, Germs and Steel”. De geschiedenis wordt in zijn optiek bepaald door de geografie.

Eén van de moeilijkst te beantwoorden historische vragen handelt over de grote verschillen in ontwikkeling tussen volken gedurende de laatste 10.000 jaar. Opvallend is bijvoorbeeld de stagnatie ten zuiden van de Sahara. Hoewel tegenwoordig de oorsprong van de mensheid daar gelokaliseerd wordt, is er sindsdien niet veel ontwikkeld. Voor de kolonisaties was er geen buskruit, kompas, gas of elektriciteit. Sterker nog, ploeg, juk, het wiel en het schrift waren onbekend.

Gedurende onze eeuw duiken steeds weer verklaringen op die ras in verband brengen met intelligentie. Arnold Toynbee bevocht die in 1933 al in zijn “Study of History”, Diamond doet dit opnieuw in 1997. Hij beargumenteert dat de oorzaken van de mondiale verschillen in ontwikkeling stammen uit de tijd dat de mensheid zich over de aarde verspreidde, zo’n 50.000 jaar geleden. Terwijl continent na continent bevolkt raakte trokken de nieuwe bewoners loten uit een loterij. De winnaars trokken boerderijen, trekdieren, steden en tenslotte wereldrijken. Voor de verliezers was er stagnatie, een doorlopend stenen tijdperk, vaak afgesloten met verovering of uitroeiing. De loten waren de streken waar ze terecht kwamen.

Als voorbeeld kunnen de verschillen tussen beide zijden van de Straat van Torres dienen. Aan de ene zijde ligt Australië, waar de bewoners de afgelopen 40.000 jaar geen enkele vorm van landbouw ontwikkelden en slechts één technische vondst deden: de “woomera”, een speerwerper. Slechts tien mijl verderop, aan de overkant liggen de eilanden van de archipel van Nieuw Guinea, waar de inwoners tuinen hebben, varkens, potten en pijl en boog. Ondanks het contact tussen beide culturen profiteerden de aboriginals niet van deze vondsten, omdat zij er in hun klimaat niets mee konden.

De geografie heeft op drie manieren invloed op de menselijke ontwikkeling. Belangrijk waren de aanwezigheid van planten en dieren die geschikt waren voor domesticatie. Sommige continenten waren armer dan andere of werden, zoals Amerika en Australië in rap tempo leeg gejaagd. Voor sociale evolutie moesten eerst tembare dieren geimporteerd worden. Ten tweede was de grootte van belang. Hoe uitgebreider het oppervlak hoe groter de kans op maatschappelijke en technologische uitvindingen.

Diamond beschrijft veel voorbeelden van geisoleerde eilandpopulaties die de meest rudimentaire technologieën weer vergaten. Zo verloren de Aboriginals op Tasmanië de kunst van het maken van speerpunten, benen werktuigen, boemerangs, haken, netten, vallen en opmerkelijk genoeg zelfs het maken van vuur. Vaardigheden die de oorspronkelijke aboriginals wel beheersten.

Tenslotte de ligging van de landmassa’s. Grote gebieden die zich op dezelfde breedte van oost naar west uitstrekken, zoals Eurazië, zijn voordelig omdat dezelfde gedomesticeerde planten en dieren daar kunnen gedijen. Continenten die op de noordzuidas liggen zoals de Amerika’s en Afrika zijn in het nadeel. Noordamerikaanse planten doen het niet in de Amazone of op de pampa’s van Patagonië. Zo kwamen allerlei graansoorten, schapen en geiten en technologie van Zuidwest Azië naar Europa. Heel weinig ging van Egypte naar Zimbabwe.

Het achterblijven van Afrika, Australië en Amerika lag ook aan het gebrek aan tembare beesten. Dertien van de veertien grote bruikbare herbivoren, waaronder de belangrijkste vijf: schaap, geit, koe, varken en paard, stammen uit Eurazië. De Auroch, de voorouder van het rund werd al in 8000 v.C. getemd in Azië. Pas in 100 na C. bereikte een veehoedende cultuur Kaapstad. De slaapziekte, die werd overgebracht door de tse tsevlieg was daaraan debet, maar de inheemse dieren waren ook een tikkeltje te wild. Buffels zijn gemeen, zebra’s notoir bijterig en gazelles springen over ieder hek. Ook de Afrikaanse olifant had een heel ander karakter dan zijn Indiase verwant. Om die reden is Rome nooit veroverd door heerscharen Bantu’s op voortdonderende olifanten.