
een atheïstische dominee?
De titel van zijn boek intrigeerde me – “Geloven in een God die niet bestaat”, met als ondertitel “Manifest van een atheïstische dominee”. Wat zullen we nou krijgen? Op de tweede bladzijde van zijn eerste hoofdstuk “Kennismaking” staat echter al meteen een zin die bij mij alle alarmbellen doet rinkelen: (over gelovigen) “…Als het waar was dat ze geloofden in een God die niet bestond, waarom deden ze dan net alsof God wel bestond? Het was me toen al duidelijk dat je die vraag niet kunt afdoen met “Ze laten zich maar wat wijsmaken, allemaal onzin”.
Dat is een formulering die wat mij betreft ruikt naar demogagie. Verder in zijn boek worden atheïsten merkwaardig genoeg voor volstrekte idioten uitgemaakt en wordt een groteske poging gedaan de “ietsisten”, de mensen die ervan overtuigd zijn dat er toch “iets” moet zijn dat al het onverklaarbaars kan verklaren, te overtuigen van zijn gelijk. Want laten we maar meteen duidelijk zijn – dit is het boek van een dominee die op het zendelingspad is – hier moeten zieltjes veroverd worden. En dat gaat niet zachtzinnig, maar wel met voorbijgaan aan alle redelijke argumenten die atheïsten en agnosten aanvoeren voor hun zaak. Hendrikse veegt als het ware met een slordige veeg alle achterlijke ideeën over God van tafel, om het “alwetende en almachtige opperwezen” te vervangen door een nog vager “iets”.
Laten we even teruggaan naar de beginvraag van Hendrikse: waarom doen mensen alsof God bestaat? Ik denk omdat ze, net als Hendrikse, een grote behoefte hebben aan een dichtgetimmerd wereldbeeld, zonder vragen waar geen antwoord op is. Het eenvoudigste antwoord op al je vragen vind je al snel in een God. Atheïsten, of de door Hendrikse verachte agnosten (twijfelaars die geen stelling durven nemen) hebben over het algemeen een wereldbeeld waarin ruimte is voor vragen zonder antwoord. Voor mijn gevoel is het volwassener om regelmatig toe te geven dat je ergens geen antwoord op weet dan altijd weer terug te grijpen op het geloof. En dat is iets wezenlijk anders dan de omschrijving die Hendrikse geeft van een agnost: “De agnost lijkt een beetje op iemand die de hele dag in zijn zwembroek aan de rand van het zwembad naar andere zwemmers kijkt, de beslissing om in het water te springen maar niet kan nemen en aan het eind van de dag droog naar huis gaat, om de volgende dag weer terug te komen”. Dat is een bijna beledigende typering die ook duidelijk aangeeft waar Hendrikse heenwil: hij wil die domme en laffe agnost het gelovige water in lullen.
Ik noemde Hendrikse een demagoog. Iemand die zinnen durft te schrijven als “als het om wezenlijke dingen ging heb ik meer geleerd van boeren dan van professoren” maakt zich wat mij betreft duidelijk schuldig aan demagogie, en daarnaast maakt hij zichzelf tegenover weldenkende mensen volstrekt belachelijk. En zo vliegt Hendrikse veel vaker uit de bocht met zijn “van dik hout zaagt men planken”-redeneringen. Het boek is uiteraard provocerend bedoeld, maar ik had gehoopt op een filosofie van toch minstens basisniveau, intellectueel gesproken. Nu is het allemaal zo plat en simplistisch dat het nieteens leuk is om de man uitgebreid te weerspreken.
-
Klaas Hendrikse – Geloven in een God die niet bestaat – Manifest van een atheïstische dominee – Nw A’dam ISBN 978-90-468-0308-0