Er was een behoorlijk stuk van een van mijn kiezen afgebroken, en daarom moest ik weer naar de tandarts. Ik heb een wat moeizame geschiedenis met tandartsen, en ik ben blij dat mijn kinderen nooit ook maar een gaatje in hun gebit hebben gehad tot nu toe. De geschiedenis van mijn gebit is ook de geschiedenis van mijn tandartsen. Lees en huiver.

Toen ik op de lagere school zat moest je af en toe naar de schooltandarts. Dat was een echte beul, en mijn broertje Ruud werd een keer zo door de man mishandeld dat hij de man een klap had gegeven en was weggerend. Hij mocht er nooit meer heen. Dat leek mij ook wel wat, want ik was, als iedereen in die tijd, doods- en doodsbang voor de tandarts. En geloof me, dat was niet geheel onterecht.

Toen ik tien was viel ik op het schoolplein, en een van mijn voortanden brak half af. Ik durfde niet naar de tandarts, en mijn ouders, die dat wel begrepen, lieten het daarbij. Dat betekende dat ik de jaren daarna met een gestaag verder rottend gebit in mijn mond heb rondgelopen. Achteraf realiseer ik me dat ik er niet alleen vreselijk heb uitgezien, maar dat ik al die jaren ook verschrikkelijk uit mijn mond moet hebben geroken. En ik had altijd zere tanden en kiezen.

Het werd pas echt te erg toen rond mijn vijfentwintigste mijn verstandskiezen rottend doorkwamen en ik mijn mond niet meer dicht kon doen, terwijl ik echt verging van de pijn. De hulppost verwees me door naar het Academisch Ziekenhuis in Groningen, waar ze in twee sessies het grootste deel van mijn niet meer te redden tanden en kiezen trokken. Daar ontdekte ik meteen dat er levensgrote verschillen in tandartsen bestaan – de eerste serie werd door een vrouwelijke studente getrokken, en dat ging zo soepel dat het net leek of ze ze uit een pakje boter trok. Was ik daar nou al die jaren zo bang voor geweest?

De tweede reeks werd door een iets minder getalenteerde mannelijke student getrokken. Dat was weer een ouderwetse beul, die met veel gekraak en gekreun en met veel moeite de andere tanden en kiezen trok. Ik had een week later nog hoofdpijn. Toen was het tijd voor mijn eerste echte tandarts. Dat werd Bethlehem, een tandarts die net zijn praktijk was begonnen en die klanten zocht. Martin Bethlehem was voor mij de perfecte tandarts – via hem kreeg ik een perfect passend plaatje, en wat er nog over was van mijn kiezen en tanden werd door hem met grote omzichtigheid benaderd. Helaas ging hij een paar maanden geleden met pensioen.

Nu moest ik dus naar een nieuwe tandarts, die bovendien een kies moest vullen waar ik zelf niet veel hoop meer voor had. Een zeer moderne stoel, een assistente die al wat voorwerk deed, en een tandarts die snel, rustig en adequaat zijn werk deed. Ik ben weer gerust voor de komende tijd. Toch is het nog steeds zo dat ik me voorneem rustig en ontspannen in die stoel te gaan zitten (liggen tegenwoordig) en dat ik na tien seconden merk dat ik er weer als een plank bijlig. Dan spreek ik mezelf weer toe en ontspan, en tien seconden later lig ik weer volledig verkrampt in die stoel. Dat zal wel nooit meer overgaan, vrees ik.