1938

In de nacht van 9 op 10 november, de zogenaamde Reichskristallnacht, werden in geheel Duitsland en het in maart van dat jaar geannexeerde Oostenrijk synagoges, aula’s van joodse begraafplaatsen en joodse winkels vernield en in brand gestoken.
Hiermee werd wraak genomen voor de aanslag op het leven van E von Rath, secretaris van het Duitse gezantschap in Parijs, door de zeventienjarige Herschel Grynszpan, een zoon van een van de vijftienduizend op 28 oktober uit Duitsland uitgewezen Poolse joden.

1941

Vijftienhonderd joodse inwoners van Mir (Wit Rusland) werden door de nazi’s de stad uit gevoerd en vermoord. Voor de resterende achthonderdvijftig joden werd een getto ingericht.

1942

Er werd een begin gemaakt met de tweede deportatie van joodse inwoners van Dzialoszyce (Krakow); de deportatie werd voorafgegaan door het uitmoorden van enkele honderden joden. Een aantal joden zag kans de bossen in te vluchten en zich aan te sluiten bij de Poolse ondergrondse.

Duizend joodse mannen en vrouwen op transport gesteld van het doorgangskamp Drancy bij Parijs naar Auschwitz. Daar aangekomen werden negenhonderd van hen onmiddellijk de gaskamers in gestuurd. Bij de bevrijding van het kamp zouden van dit transport nog slechts vijftien personen in leven zijn.

Elfhonderd inwoners van het getto van Skalat weggevoerd naar Belzec.

Vierduizend inwoners van het getto van Piaski weggevoerd naar het concentratiekamp Majdanek. Ze werden onmiddellijk na aankomst om het leven gebracht.

1943

In Postavy in de Witrussiche oblast Vitebsk bij de grens met Litouwen werden zeshonderd joden door de SS vermoord.