In september 1979 verscheen er in NRC Handelsblad een paginagroot artikel van WF Hermans over de Dagboeken van C. Buddingh’. Het ging over Buddingh’ als dagboekschrijver in het algemeen en het zojuist verschenen vierde deel van de dagboeknotities, Een mooie tijd om later te worden, in het bijzonder. Het was een buitengewoon felle en vernietigende aanval op de kneuterigheid van die dagboeken. De dichter Jan Eykelboom omschreef het zelfs als “karaktermoord”. Jeroen Brouwers deed er een paar jaar later nog een schepje bovenop: “Zijn kneuterige dagboeken vervulden mij met drift en minachting.”

Na het artikel van Hermans zijn er geen dagboeken van Buddingh’ meer in druk verschenen tot tien jaar na zijn dood, toen de Bezige Bij de Dagboeknotities 1977-1985 in een mooi gebonden boek uitgaf. Eindelijk gerechtigheid, zou je bijna zeggen, want de kritiek van Hermans vond ik toen al onbegrijpelijk, en met terugwerkende kracht echt verbijsterend. Waarschijnlijk behoren Hermans en Brouwers tot het mensentype dat Groots en Meeslepend wil leven; het type dus dat geen enkel begrip kan opbrengen voor iemand die juist kan genieten van de kleine dingen in het leven, die aandacht heeft voor details waar over het algemeen te gemakkelijk overheen gekeken wordt.
Buddingh’ was daar een meester in, en ik herlees zijn dagboeken met eindeloos veel meer plezier dan het complete oeuvre van WF Hermans of het sombere gezeur van Brouwers.

Het lijkt wel of de lichte toon die Buddingh’ aanslaat door te veel lezers wordt aangezien voor oppervlakkigheid. Het viel me dan ook ernstig van Hermans tegen dat ook hij in diezelfde valkuil dondert. Het schijnbare gemak waarmee Buddingh’ schrijft is buitengewoon bedrieglijk. Dat geldt overigens ook voor zijn gedichten. Maar juist een andere schrijver zou daar doorheen moeten kunnen kijken en de kwaliteit van het werk moeten onderkennen.

De kracht van Buddingh’, en het teken dat hij echt een goede schrijver is, is dat hij het voor elkaar krijgt mij verhalen over bijvoorbeeld cricket en schaken te laten lezen, terwijl ik voor die zaken in principe geen enkele belangstelling heb. En dan is er de manier waarop hij over juist heel ondramatische zaken schreef, over het kleine en ogenschijnlijk onbeduidende. Daar boeiend over schrijven is heel wat moeilijker dan het schrijven van Groots Drama.

Op 10 april schreef hij in zijn dagboek: “Een dagboek schrijven, dat je ook publiceert, is voor mij zoiets als mensen bij je thuis ontvangen. Natuurlijk mag er best over substantiële onderwerpen gesproken worden – graag zelfs – maar zo nu en dan moet er ook eens even over koetjes en kalfjes worden gepraat. Van veel gesprekken zijn het trouwens vaak de koetjes en kalfjes die je het langste bijblijven.” Ook in dat soort opmerkingen was Buddingh’ heel goed. Neem dit citaat: “Gevoelsmensen denken altijd, dat verstand gevoel uitsluit. Maar het sluit het niet uit, het verfijnt het alleen.”

De dagboeken ademen dan ook een groot enthousiasme uit over alles wat met het leven en de literatuur te maken heeft. En dat enthousiasme werkt, zo weet ik uit eigen ervaring, buitengewoon aanstekelijk. Ik ben onder meer heel wat Engelse schrijvers gaan lezen dankzij Buddingh’s aanbevelingen.

Wat mij betreft heeft Buddingh’ dus meer recht op de Eeuwige Roem dan Hermans, Brouwers of menig ander Groot Literator, maar helaas zijn de dagboeken niet meer in druk. Tweedehands zijn ze nog wel te vinden, maar eigenlijk vind ik dat ze, als elke klassieker, gewoon altijd in druk zouden moeten zijn.

De dagboeken op een rijtje:

  • Wat je zegt ben je zelf
  • Verveling bestaat niet
  • En in een mum is het avond
  • Een mooie tijd om later te worden
  • Dagboeknotities 1967-1972 (bundeling van de eerste twee delen)
  • Dagboeknotities 1977-1985

de achterkant van "verveling bestaat niet"

kees en stientje buddingh'